Zheng Min 郑敏, Geschenk van het leven

Vertaling Iege Vanwalle

Deze reeks van 13 sonnetten met een voorwoord verscheen in het Chinees in 1995. Lees ook het interview dat Iege Vanwalle met de dichteres hield in 2001. “Door in dat ‘kleine meisje’ binnen in me te blijven geloven, ben ik nooit mijn waardigheid kwijtgeraakt. Ik ben altijd blijven geloven in een spirituele wereld die de alledaagse realiteit overstijgt, in een humanistische levensbeschouwing, en vooral in schoonheid.” Of gedichten uit de jaren veertig.

VOORWOORD: IK ZEG

Ik zeg:
Poëzie, dat is mijn streven
Filosofie, daar ben ik naar op zoek
Maar poëzie en filosofie
Zijn niet de vis en de berenpoot
Misschien is het de vis die de berenpoot bakt
Misschien is het de berenpoot die de vis smoort
In de een bevindt zich de rijke smaak van de ander

Zij die ervan eten stellen zich geen vragen meer
Naar wat nu de vis en wat de berenpoot is
Ze vertrouwen enkel op die ene tong die de vele smaken
Vangt en in zich opneemt
Vergeten de te kieskeurige, de kortzichtige,
Zelfingenomen hersenen

De vis en de berenpoot zijn zichzelf allang vergeten
Ze sudderen boven de vuurpoel van rode houtskool
In die onderscheidloze, die zwarte, geblakerde,
Peilloze diepte.

1.
Moeilijk te aanvaarden, de eeuwige vervorming van de liefde
De koppigheid van de haat en de onwil van de bitterheid om te vervagen
Verre vale wolken hebben ooit onverschilligheid ervaren
En ook verzengende dagen ontkomen niet aan een vochtige regennacht

De heftige wind van gisteren brak enkel de wilgentakken af
Met opgeheven hoofd kijkt de onverschillige oude pijnboom toe
Duizenden ziedende jaren hebben slechts zijn donkergroen verdicht
Zijn schitterende lichaam gebeeldhouwd tot een liggende oude draak

Laat je gaan wanneer de jeugd je de elegantie van springen verleent
Een flitsende draai brengt zelfs het universum aan het duizelen
De aarde is slechts het podium waarop jij je kracht tentoonspreidt

Het is zeker niet de beneveling van de ouderdom die op je wacht
De avondschemering, opnieuw veranderd in verre vale wolken
Wordt langzaam oranje, lichtgroen, maakt het heelal overdrachtelijk

23 november 1994

2.
Een felle vlam brandt niet meer
De kilte van de sterren is een niet te doven licht
Enkel wanneer de mist alle kanten op drijft
Zie jij mijn bevroren glorie

Een wegstervende hartelijke lach kan altijd terugkeren
Populieren in een droom heen en weer wiegen
Onzichtbare stappen achtervolgen elkaar
De wind speelt verstoppertje in de boomtoppen

Hoe betoverend is de dood van de herfst toch
Als zwermen vogels alle kanten uit fladderend
Vallend op het gras dat een vaalgele kleur uitstoot

De dood van de herfst is zo ongrijpbaar
Overal verspreide bladeren laten ritselend
Een grenzeloos diep verlangen bij je achter

22 november 1994

3.
Vergetelheid, een volhardend zaad
Ontkiemt niet in een lente wild van vreugde
Zij ontwijkt de elegantie van wiegende tulpen
En de midzomer die mensen laat dansen van plezier

Wanneer de noordenwind wild aan de kale boomtakken rukt
En op verzegelde ramen en deuren slaat
Gaat vergetelheid vanuit de stijfbevroren diepte van een bloementuin
Over het ijsbed waarin lotussen slapen

Komt voor mij, de
Schaduw van de jeugd, woordeloos
Glimlachende adonis

Ze legt een prentenboek open
Wij allen zijn vissen in het water:
Laat de tijd alles langzaam overspoelen

4.
Alles wat verloren is, is nooit verloren geweest
Altijd zal het jou aanroepen
In de diepte van de vallei, in de fluistering van een smalle beek
Zocht het je gisteren stilletjes

In ledematen als bergen
In ogen als zeeën
In een hartmeer als de hemel
Roept het jouw ziel

Wat reeds verloren is maakt je rijk
Wat je nu bezit maakt je arm
Ach, ga weg uit de vermoeidheid van vandaag

Verzink in het grenzeloze verborgene van de golven
Vlucht voor het lawaai op het strand
Dit reine is de ware parel van het leven

5
De vreugde van de late herfst is in de dood
Kleurrijke vleugels van de dood
Van lichtgeel naar donkerbruin naar bloedrood
Maar de herfst zucht niet, weent niet

Toen een bries de toppen van hoge statige populieren streelde
Liet hij een bruine waterval neer
Wachten op aarde is een feest van herontmoetingen
Dat zich na lange, verre omzwervingen geheel laat gaan

De wijn van de herfstregen laat hen dronken worden
Heel dicht op elkaar, de wangen donkerrood
Blad na blad, hoop na hoop

Het ene blad na het andere dwarrelt rustig neer
Tot het allerlaatste, zacht klokgelui
Sluit de opzichtige wind en wolken van de zomerdagen af

22 november 1994

6.
Erts in stilte. Wij moeten wachten
Zoals de vruchten van perzikbomen, geteisterd door stormen en
Wormen, de zweepslagen van het lot verdragen
Een boom met vruchten, een geul met erts

Maar hoeveel kunnen er donkerrood worden geverfd? Op de eettafel
De bewondering van de mensen genieten? Geluk
Kent een selectieve keuze, strekt de handpalmen uit
Mysterieus als voorbijdrijvende wolken

Wiens voetstappen zijn zo traag?
Wiens armen zijn zo slaperig en sloom
De blik twijfelend, en lang ondoordringbaar?

Maar erts bestaat niet uit bederfelijk vlees
Het kan de vergetelheid en de kilte van vele miljoenen jaren verdragen
En slaapt vast in de diepten, het hoofd rustend op een steen

7.
Na de stilte spuwt de vulkaan uiteindelijk opnieuw
Er is geen lied dat niet stagneert
– Een rijke leegte die erop wacht overgestoken te worden
De trekvogels van de melodie brengen de winter door in dat warme meer

Na de stilte breekt de roos uit in een schokkende schoonheid
Enkel de tweede generatie tulpen verwelkt, vermagert in bevroren aarde
Ook kamperfoelie kan niet lang verdwaasd in de slaap blijven
Wanneer de lente van de takken naar de rijpheid van de zomer drupt –

Ach, de pijlen van het leven, de snaren van het leven
Herleven nog eenmaal, vliegen, zingen en reciteren
Ze leiden de dinosaurus uit de chaotische Oudheid

En de kleurige algen in de diepe zee, de donkere bossen op de hoge bergen
Schetsen in de ruime hemel van de ziel van de nietige mens
Wijsheid, weg na weg: onzichtbaar, beeldloos, spoorloos.

27 november 1994

8.
Een zwaar dik gordijn, het duister
In de nacht achter het raam
Kan ik het duidelijkst horen
Beter dan de schreeuw van de tijd vóór de tafel

De dagen die het verst van mij verwijderd zijn, zijn in de duisternis
Als gedaantes van verre wouden in winterse mist
Ik hoef ze niet aan te raken, ik kan het paadje dat geleidelijk
In het ondoordringbare verdwijnt toch wel volgen

Enkele gezichten flitsen als onrustige sterren
Enkele armen strekken zich naar me uit vanuit de diepe afgrond
Zwart haar, een lichtblauwe mouw

En er zijn ogen, de diepte van een blik
En een stem, als de wind die een riviertje beroert
En ten laatste de lippen, zij verzegelen het mysterie van het leven.

28 november 1994

9.
Alles uit de hemel is al op aarde gevallen
Omhoog kijkend zie je de niet meer afgedekte winter van het noorden
Een vlek azuurblauw, de bladeren ritselen als onrustig gefluister
Het begin van de winter bezit achter de mist ook zijn eigen sereniteit

De warmte van het woudpad bedekt ontelbare herinneringen
Eenzaamheid slingert zich door een verlaten vallei
Talloze karrenwielsporen met zich meevoerend
Een weg die er lijkt te zijn en niet

In zijn jeugd trekt hij een zoektocht van het leven achter zich aan
Tijdens zijn ouderdom houdt hij zich staande met zware passen
Gaat door wildernis, over graven, door woestijn

En dan is er ook nog het hart dat door naamloze wind en regen wordt bedrogen
De geschiedenis maakt het de mensen moeilijk om een rechtsgeding te winnen
Hoe grootser het hart, hoe beter het weet wat eenzaamheid is

9 december 1994

10.
Een halve eeuw lang knipperen wij enkel met de ogen
De aarde draait zonder te stoppen vanzelf rond de zon
Bij het ontwaken is de sierlijkheid van de lente op het noordelijk halfrond
Reeds veranderd in het winterse gehijg van het zuidelijk halfrond

De ganzen die gehaast de seizoenen achtervolgen
Verliezen in de maalstroom van de lucht hun richting niet
Maar jouw en mijn ogen zijn niet de sterren aan de hemel
In de nacht is het moeilijk kinderdromen terug te vinden

De dageraad komt vanuit het oosten
De avondval gaat langs het westen terug
Vermoeide reizigers staren voorbij de grenzeloze hemel

Jammer, enkel in een supersonische vliegtuigcabine
Kan men alvast afscheid nemen van de verlegenheid van de ondergaande zon
Om dan onmiddellijk de vale vissenbuik van de dageraad te verwelkomen

11.
Als Chopin lijnen in het water wil kerven
– Hoe hij zich ook draait of keert
Beelden van onrust, talrijke
Vallende bladeren schrikken watervogels op uit hun slaap

De vingers van het leven zullen niet stoppen
Een genadeloze vioolboog speelt op de snaren van het hart
Een ondraaglijke geschiedenis te voorschijn
Maar er is geen ontkomen aan, gezang

Als geroep van wilde zwanen
Rijt de koude hemel van de dageraad open
Onduidelijk is de betekenis

Wij zijn groene heuvels en kliffen
Gelijk, in de zwijgende stilte
Vergeten we nimmer de rotatie van de planeten tijdens het ontstaan.

12.

De nimmer uitgesproken woorden
Verbergen zich in een onbekend bos
We zijn altijd diep aan het graven
En hopen zo hun schuilplaats te ontdekken

We kijken elkaar aan en voelen woede vanwege de misleiding
Nooit ben jij echt mijn oogkassen binnen gegaan
En ook ik ben ver van jou verwijderd, heel ver
Maar naarstig, heel naarstig komen we dichterbij

De afstand is al niet meer uit te wissen
Tenzij we transparante lichamen hadden
Een wolkeloze blauwe hemel, zonder eind

Jij zult in mijn haar en huid veranderen
Ik zal de aarde onder je voeten zijn
Onze twee levens zullen niet meer uiteenlopen

13.
Elke minuut ben ik naar jou op zoek
Een halfblinde mens, op zoek naar
Zijn stok, op de tippen van zijn tenen:
Het is de bal in de hand waar het kind naar zoekt

Eeuwig zoeken naar de jij die ik reeds bezit
Maar ik vergat dat het stroomt in de bloedbanen
De wijnranken van de winterslaap zoeken in de aarde
Verbleekt naar het paarsrood van de vrucht

Wachten tot het verschijnt, wachten is alles
Zelfs wanneer de hemel niet de beste genen heeft gegeven
Doet de verschijning van het leven de mensen nog altijd beven

De lente breekt het zegel van de bron van de hartelijke lach
Duizenden, tienduizenden vogels reciteren tussen kleurige bloemen
Dankbaar proef ik mijn bittere vruchten

22 november 1994
Vertaling Iege Vanwalle

Deze vertalingen verschenen eerder in het tijdschrift Het trage vuur nr. 9, 1999.
Lees ook het interview dat Iege Vanwalle met haar hield in 2001: “Door in dat ‘kleine meisje’ binnen in me te blijven geloven, ben ik nooit mijn waardigheid kwijtgeraakt. Ik ben altijd blijven geloven in een spirituele wereld die de alledaagse realiteit overstijgt, in een humanistische levensbeschouwing, en vooral in schoonheid.”
Luister hier naar opnames van Zheng Min op Poetry International in 1994: (andere gedichten met Engelse vertaling)

Vandaag begint in China en Taiwan het jaar van de tijger. Hier bij ons is het nog poëzieweek, met als thema NATUUR. Een betere reden om het gedicht WINGERD van de Chinese dichter Zhu Zhu te lezen is er niet; een wingerd is in het Chinees namelijk letterlijk een OVER MUREN KRUIPENDE TIJGER. Of gaat dit gedicht toch ergens anders over?

WINGERD

Wild is ze, met haar zachte handpalmen
getransformeerd tot tijgerklauwen en zuignappen.
Vanaf de allereerste sprong bedekt ze,
overlapt, verzwelgt de hele muur, hecht
het hele huis, tempert al het licht;
nooit deinst ze terug, zelfs als ze in de leegte stapt
verandert ze in een spiraalvormig schild; zelfs als
de winter is ingevallen, haar bladeren verwelkt zijn, blijft
nog altijd de rits gaatjes achter van de weggetrokken draad
waarmee zij zichzelf had ingelegd; ze wijkt geen duimbreed,
heeft een verpletterend geluksgevoel, en wordt in de lente
getrakteerd op een aanzwellend ego, plaatst als
in een maquette haar vlaggetjes dicht op elkaar,
wil als opdringende golftoppen het steen doorboren;
ze is wanhopig, niet in staat het huis binnen te dringen,
maar tenminste camoufleert ze alles van buitenaf.
Jaar na jaar. Zij heeft echt lief.

Wie zegt dat natuurgedichten saai zijn?

Gelukkig Nieuwjaar!

Meer gedichten van Zhu Zhu lees je hier.

Universeel

Een impromptugedicht
Li Qingzhao (1084-ca. 1151)

Bij maanlicht tussen bloemen vijftien jaar geleden
Schreven we samen onze verzen over bloemen.
De maan en bloemen, zie ik, zijn vandaag dezelfde
Maar hoe zal ooit mijn liefde weer op vroeger lijken?

Hoe universeel kan poëzie zijn? Als we dit korte Chinese gedichtje uit de twaalfde eeuw lezen, voelt het alsof we het zelf onlangs geschreven zouden kunnen hebben… Liefde gemengd met beelden uit de natuur zijn van alle tijden en plaatsen. Het is een heel invoelend gedichtje dat je laat nadenken over vergankelijkheid.
Het gedicht is geschreven door Li Qingzhao, een van China’s bekendste dichteressen. Een kleine selectie van haar werk is te lezen in de omvangrijke anthologie Dertig eeuwen Chinese poëzie, door professor Wilt L. Idema, die in het najaar van 2021 uitkwam. Dat is een uitgebreid herziene versie van zijn beroemde verzameling De spiegel van de klassieke Chinese poëzie, waarvoor hij destijds de Nijhofprijs ontving. In deze verzameling heeft hij meer vrouwelijke dichters opgenomen, en meer werk uit de negentiende eeuw, de laatste eeuw van het Chinese keizerrijk. De bundel verscheen bij uitgeverij Brooklyn en biedt meer dan 600 pagina’s poëzie van ruim 200 dichters! Waar nodig geeft de vertaler uitleg bij de gedichten, maar vaak blijken ze verrassend toegankelijk en universeel.
https://www.uitgeverijbrooklyn.nl/home/alle-boeken/dertig-eeuwen-chinese-poezie/



Een portret van de onzekerheid en zorgen van de mens

De dichtbundel De dood in een stenen schuilplaats van Lo Fu is in Taiwan een “moderne klassieker”. De bundel werd voor het eerst gepubliceerd in 1965, de dichter begon met het schrijven van het eerste gedicht in 1958, tijdens de bombardementen van China op het eiland Quemoy, waar Lo Fu destijds was gestationeerd als verbindingsofficier voor een militair radiostation; hij ontving de correspondenten uit andere landen die het front kwamen bezoeken. Maar de bundel is niet zomaar de neerslag van Lo Fu’s persoonlijke ervaringen: het is óók de uitdrukking van het existentiële drama van de generatie schrijvers die China in 1949 verliet en zich in Taiwan vestigde. En meer dan dat: het laat in zijn algemeenheid zien wat oorlog en geweld met mensen doet – denk aan Irak, aan Syrië, aan Afghanistan… Lo Fu zelf noemde het ‘een portret van de onzekerheid en zorgen van de mens in de moderne tijd; een eenzame schreeuw tussen leven en dood, liefde en haat, winst en verlies.’ Wat doen oorlog en geweld met een mens? Ik schreef er een gastblog over voor het China-platform China2025.