Waarom poëzie?

Waarom zou je eigenlijk poëzie lezen? Ik krijg nog al eens de opmerking dat het zo moeilijk is… Tegen pubers gekscheer ik wel eens dat gedichten gewoon de voorlopers van Instagram zijn. Wat we nu op social media doen – dingen uitwisselen om te laten weten waar we ons zoal mee bezighouden – dat doen mensen al duizenden jaren in gedichten.

Ik ken vooral de poëzie uit China en Taiwan goed, en daarin wordt er gedicht over alles: wolken, een landschap, een gebouw, een gevoel, een uitje met vrienden, een dier, een idee, gebeurtenis of herinnering… gedichten waarin recepten zijn opgenomen ken ik ook! Soms is er wat meer diepgang, soms wat minder. Soms is een gedicht wat abstracter, soms wat minder. Meestal is het zo geschreven dat het aandacht trekt. Vaak met de bedoeling de lezer over een onderwerp na te laten denken.

Dichters laten zich zelf ook wel eens uit over poëzie. Hsia Yu waardeert dat poëzie bij iedere lezing weer een ander inzicht geeft: ‘die gedichten / ik merk dat ze veranderen met het licht / als kattenogen’. Zheng Xiaoqiong vindt gedichten troostend en verslavend: ‘Rozen en poëzie / troosten mijn gewonde ik, ze zijn bedwelmender dan opium.’ Chen Yuhong schrijft: ‘poëzie is voor de toekomst’ (en liefde is voor nu). En voor Ye Mimi kan poëzie heel groot en ook heel klein zijn:

‘Poëzie kan heel groot of heel klein zijn, het kan een werkwoord zijn of gewerkwoord worden, het kan ice tea of een fles heet water zijn; elk woord of gezichtsuitdrukking, elk jengelend kind of een door de dageraad wakker geschenen meer, die kunnen allemaal best voor 77,7 procent poëzie bevatten. Met andere woorden, poëzie is niet per se geschreven, maar beweegt zich meestal door ons dagelijkse leven. Je kunt zelfs iemands bloedcirculatie heel erg poëtisch beschrijven of de kleuren van gerechten kunnen simpelweg door poëtische sappen zijn gezouten.

(Iedereen kan een dichter zijn, maar het is absoluut niet zo dat iedereen met woorden anderen kan gedichten. Natuurlijk hoeft een dichter anderen ook niet per se te gedichten, heel vaak is het door mij gedichte zelf een persoon, die met niemand iets te maken heeft.)’

Dichters vertellen ook waarom ze schrijven. Zo geeft Jidia Majia in een lang gedicht wel 55 reden waarom hij poëzie schrijft: uit begrip of onbegrip, uit haat of liefde, om een gevoel van geluk of onrecht uit te drukken, uit hoop of wanhoop. Sommige redenen zijn grappig, andere hoogdravend. Samen vormen al die redenen ook een verknipte autobiografie, maar deze reden blijft je toch het meest bij: ‘Ik schrijf gedichten omdat ik een toeval ben.’ Misschien zouden wij gedichten kunnen lezen omdat wij allemaal een toeval zijn?

Van heel wat gedichten worden tegenwoordig ook liedjes of filmgedichten gemaakt, zoals deze: een gedicht van 1950 over vrijheid door Lo Lang, dat door zijn dochter, de Taiwanese zangeres Lo Sirong, op muziek is gezet. Ye Mimi (dichteres en filmmaker) zorgde voor de beelden.

Spijkers

Zo goed dat Maurits Martijn voor de Correspondent een verhelderend stuk publiceerde over de microworkers: de meestal slechtbetaalde mensen achter veel kunstmatige intelligentie, “mensen die digitale taken uitvoeren om technologiebedrijven er slimmer uit te laten zien.”
We kennen het probleem van deze nieuwe slavernij natuurlijk al veel langer, van de arbeiders in bijvoorbeeld de confectie-, electronica- of de ijzerindustrie… In China trokken de afgelopen decennia inmiddels al meer dan 300 miljoen mensen van het platteland naar de industriesteden om in dergelijke fabrieken te gaan werken, in de hoop op een beter leven — om meestal bedrogen uit te komen.

De Chinese dichteres Zheng Xiaoqiong, een celebrity in eigen land, heeft menig gedicht gewijd aan het leven van die hardwerkende mensen, een leven dat ze zelf ook heeft gekend. IJzer is het beeld waarmee haar poëzie waarschijnlijk het meeste is geassocieerd. Dat harde, koude, scherpe en vaak geroeste ijzer vertegenwoordigt voor haar de mechanisatie van de maatschappij. Haar gedichten laten zien hoe de mens zelf door de industrialisatie tot een onderdeel van de machinerie wordt gemaakt: naamloos, een nummer aan een lopende band, zonder rechten. Een voorbeeld:

Zheng Xiaoqiong
SPIJKERS
hoeveel liefde, hoeveel pijn, hoeveel ijzeren spijkers
spijkeren mij aan de machinebank, blauwdrukken, bestellingen,
ochtenddauw, middagbloed

een spijker om overuren en beroepsziekten vast te spijkeren
en onbeschrijfelijke verdriet, om dagen van arbeiders te spijkeren
aan hoogbouw, om geluk en ongeluk van een tijdperk open te vouwen

hoeveel vermoeide schaduwen flitsen in de schemerige lichten
hoeveel afgestompte lachjes van broze, magere jonge arbeidsters
hun liefde en herinneringen zijn als mos in de schaduw, stil en kwetsbaar

hoeveel zwijgende spijkers gaan door hun kalme vlees
hartelijkheid en zuiverheid stroomt door hun jonge jaren, los van winst
achterstallig loon, arbeidsrecht, heimwee of een onbegrepen liefde

aan de lichtblauwe lopende band hangen werkbankjes
de ene pijnlijke spijker na de andere, korte momenten van pauze
buiten gaat de herfst voorbij, iemand leeft daar vlak naast

Momenteel vertaal ik een selectie van het werk van Zheng Xiaoqiong, dat in maart zal uitkomen. Al eerder meer weten van Zheng Xiaoqiong en de poëzie van migrantenarbeiders? Doe mee met de webinars!

En hier het artikel van Maurits Martijn, met foto’s van Yan Cong. Lees en kijk!

Gedichten van Zheng Xiaoqiong 郑小琼

郑小琼在荷兰鹿特丹国际诗歌节签名 Chinese poet Zheng Xiaoqiong signing books at the Rotterdam International Poetry festival, 2019

KINDARBEIDER UIT LIANGSHAN

het leven is verbijsterend     het tijdperk wordt langzaam
blind     een veertienjarig meisje staat met ons
aan de lopende band met daarop de vermoeidheid van deze tijd
soms     wil ze niets liever dan terugkeren naar haar geboortestreek in Sichuan
hout hakken     gras snijden     wild fruit en wilde bloemen plukken
uit haar magere blik spreekt verlorenheid     ik weet niet
hoe ik dat zou kunnen uitdrukken     behalve:
kinderarbeid     of zuchten zo dun als papier
haar blik kan elke lieve ziel breken
waarom wordt het weinige beetje medelijden
door de machines van de lopende band kapot gewalst?
haar net iets tragere bewegingstempo wekt vaak
het gevloek van de voorman     haar tranen vallen niet
ze vullen haar ogen     “ik ben groot
mag niet huilen”     zegt ze bloedserieus
zo verbijsterend     van haar kindertijd resteren alleen nog
herinneringen     ze heeft het over dingen uit de bergen, zoals hellingen
blauwe meren     slangen     koeien
misschien is het leven het vinden van een weg te midden van verbijstering
om terug te keren naar het leven zelf     soms toont haar donkere gezicht
een blik van minachting voor een ploegmaatje
dan wijst ze naar een ander meisje, zwakker dan zijzelf, en zegt:
“zij is jonger dan ik     maar zij moet ’s nachts met mannen slapen”

(Uit Vrouwelijke migrantenarbeiders, 2012)

ZHOU YANGCHUN

in de wereld van haar dromen     staat zij op de kade
maar is er geen schip     of doet ze een examen maar
is de tijd om voor ze klaar is     nog vaker is het een inferieur product     leeg en verlaten
’s nachts in de bergen     is zij eenzaam achtergebleven     niemand ter steun
ze beschrijft me de scènes uit haar dromen wanneer ze het uitschreeuwt      de lamp
schijnt op haar gezicht dat heeft geschreeuwd     ontspannen en uitgestrekt
zonder de zwijgzaamheid en spanning van de dag     in haar dromen
ziet ze desolaatheid     en moet schreeuwen     ze is bang
ze schreeuwt zich wakker    confrontatie met twaalf mensen
een krappe slaapzaal     met de ontsteltenis van haar collega’s
ze verontschuldigt zich     ze zegt dat in haar lichaam
een demon schuilt     overdag rustig opgekruld
’s nachts komt hij haar kwellen     haar lichaam is nog niet gewend aan
de twaalfurige werkdagen in de elektronicafabriek     moe
is het enige woord dat ze nog kan zeggen     aan de lopende band
haar lichaam stijf en onhandig     pijnlijke gewrichten
mechanisch geworden vingers     geen controle meer
over haar rug     benen     lendenen     onbeschrijflijke pijn
drukt als een rots op haar lichaam     ze moet uit haar lichaam
een desolaatheid elimineren     die haar laat schreeuwen     een beest
rent haar slaap uit     dit zeventienjarige meisje uit Hunan
schreeuwt alsof een rots haar neerdrukt     tijdens haar slaap
explodeert de schreeuw die in het diepste van haar aderen stroomt
verplettert de hele zaal     tussen haar gehijg en geschreeuw in
voelt mijn slapeloze ik een gigantische druk in het lichaam
van de zwijgzame arbeidster     haar geschreeuw snijdt dwars door
dit nauwe industriële tijdperk     als een hulpkreet
als een verborgen substantie die in haar aderen borrelt
wij mopperen nog dat haar geschreeuw onze zoete dromen
heeft stukgeslagen     haar pure lichaam en verbijsterde blik
het geschreeuw in haar dromen is het chronische lijden
van het lichaam in het industriële tijdperk     het stapelt zich op en explodeert

(Uit Vrouwelijke migrantenarbeiders, 2012)

ZIJ

Ik herinner me dat ijzer, het ijzer dat met de tijd verroestte
lichtrood of donkerbruin, tranen in het vuur van een kachel
Ik herinner me de afwezige, vermoeide ogen bij de machinetafels
Hun blik was onbeduidend, minuscuul, klein als een langzaam vuurtje
Hun ellende en zorgen, en nog een beetje, een heel klein beetje hoop
lichtten op in het schijnsel van het vuur, zich ontvouwend, op witte bouwtekeningen
of tussen de rode lijnen van traditionele tekeningen, naast het magere maandsalaris
en een innerlijk dat met de dag vermoeider raakt

Ik herinner me hun gezichten, hun troebele blik, hun minieme rillingen
hun vingers met eelt, hun eenvoudige, ruwe leven
Ik fluister: zij zijn ik, ik ben hen
Ons verdriet, onze pijn en hoop worden verzwegen en lijdzaam gedragen
Wat we op ons hart hebben, onze diepste gevoelens en onze liefde zijn in tranen,
allemaal zijn ze even stil en verlaten als ijzer, of pijn

Ik zeg: in de immense massa zijn we allemaal gelijk
we kennen liefde en haat, halen adem, hebben een nobele geest,
net zoals onbuigzame eenzaamheid en medeleven!

(uit Huangmaling, 2006)

HUURKAMER

Het geruis van een ouderwetse plafondventilator dooft uit
Langzaam komt vanaf de kust de geur van vis aangewaaid, brakke levens
op een rij, vullen nu dit boek, deze gedichten, gordijnen . . .
Hun bleke, verschrompelde schedels
lijken op de dorre blik van een werkloze

Eindelijk kookt het stille water in de ijzeren pan, een gloeiendhete warboel,
een zwart slot, gouden instantnoedels, een rijstkom, een schaal
een schoongewassen bosuitje – het enige restje groen in dit leven

(uit Huangmaling, 2006)