Hoe vaak zijn onze ogen niet groter dan onze maag? Of het nou gaat om iets concreet als eten, of om abstractere dingen als rijkdom of status, we willen altijd meer. De Chinese dichter Zang Di (1964) laat ons in een paar woorden de ironie daarvan zien:
die kleine maag van ons is tegenstrijdig aan onze nietigheid,
neemt eigenlijk altijd risico’s voor de kosmos.
Uit deze paar regels kunnen we meteen een paar dingen afleiden, namelijk dat de dichter zich graag met grotere levensvraagstukken bezighoudt, zich waarschijnlijk zorgen maakt om de toekomst van de wereld en daar op een eigenzinnige wijze mee omgaat door onze ‘kleine’ maag tegenover de nietigheid van de wereld te stellen. In het Chinees kun je zeggen dat iemand een ‘grote maag heeft’, of ‘grote trek heeft’ om aan te geven dat hij of zij ambitieus is, iets dat we ook vanuit het Nederlands begrijpen, Zang Di speelt met die connotatie door hier de nietigheid van de maag, van onszelf, te benadrukken.
Na zijn studie en doctoraat aan Peking University in 1997 werd Zang Di docent Chinese literatuur aan dezelfde universiteit. Als dichter deed hij zijn eerste stappen in de jaren tachtig tijdens zijn universitaire studie. Inmiddels heeft hij tal van bundels gepubliceerd en helpen publiceren, en won in China vele prijzen voor zijn poëzie. Daarnaast werkt hij als criticus, vertaler en redacteur. In China wordt Zang Di tot de ‘Intellectuele school’ gerekend, maar dat etiket zou zijn werk zeker tekortdoen.
Zang Di komt in zijn poëzie naar voren als een echte denker, hij filosofeert bijvoorbeeld over de veranderde manier waarop mensen tegen leven en dood aankijken, de onmogelijkheid voor sommigen om langdurige relaties aan te knopen, of de vraag naar de essentie van het leven, maar hij doet dat niet vanuit een ivoren toren, hij staat juist midden in de wereld door op humoristische en zintuiglijke wijze zijn observaties te geven en vragen te stellen. Grote vraagstukken worden teruggebracht tot elementen uit het alledaagse leven. Als hij woorden met erwten vergelijkt zie je ze groen door de pan rollen, en op voortreffelijke wijze weet hij in deze selectie ahornsiroop, paddenstoelen, forsythia en mieren in al hun geuren en kleuren tot leven te wekken. Het gedicht ‘De inleiding tot de studie van een sneeuwlaag’ heeft ook werkelijk iets koels over zich.
Zang Di is een goede observator met veel verbeeldingskracht. Geen wonder dat bij hem buskaartjes tegelijk ook bioscoopkaartjes en lottokaartjes zijn.
HONDERD JAAR EENZAAMHEID VAN DE NIEUWE POËZIE
Wat betreft jouw poëzie –
ik vermoed dat die zich beter dan jijzelf
aanpast aan de natuurlijke omgeving hier.
Zij heeft het probleem van erfenis vermeden.
Wanneer ze voeding absorbeert lijkt ze op een wiegende maiskolf,
wanneer ze slaapt, lijkt ze op een zwangere straathond.
Wanneer ze wandelt, lijkt ze op een riviertje dat stroomt voorbij
een gedenkplaatachtige spoorbrug.
Zij ontslaat taal,
omdat taal werk te serieus neemt.
Ze deelt een klap uit aan het dienstbare object. Ze doet
het condoom van de versleer uit. Ze onthult het onmogelijke.
Als een houten lepel in een anti-aanbakpan leidt zij
de niet openlijk verklaarde oorlog van de erwten.
Die erwten mogen dan rond, zacht en vol zijn,
het zijn nog steeds geen woorden.
Wat betreft de band tussen jou en mij,
jouw poëzie is een nog niet verhuurd huis.
De locatie is zo leeg
– alsof de ring elders is gekozen.
Langs de afscheidingshaag brengt zij zelfs heerlijke sponskomkommers voort;
als degene die ik van de ochtendmarkt heb meegebracht, net zo vers en zacht,
net zo bijdehand voor erotische verhaaltjes.
Ze is het leven in het leven.
Ze is verbaasd over het aantal keer dat je bent teruggekomen,
en ik doe mijn best niet te vragen waar je bent geweest.
Dit is jouw gedicht.
Ja, heel even was ze bijna niet door jou geschreven.
HOE WORDT HET LEVEN GESMEED, SERIE
In het programmaboekje is het landschap al weggebonjourd
naar een onopvallende plek. Geen wonder. Recente rekeningen
lijken steeds meer op programmaboekjes. De huishuur moet betaald,
de hypotheek afgelost, alle etenswaren zijn vervuild,
die kleine maag van ons is in strijd met onze nietigheid,
neemt eigenlijk altijd risico’s voor de kosmos.
Het hart van de mens is heel dicht bij de gehaktmolen. Elke kans
is als een barst in de afgrond.
Nog extremer dan hoe ijzer wordt gesmeed is
hoe het leven wordt gesmeed. Van die duivelstraining
krijgt ieder zijn deel, je hoeft niet bang te zijn dat je er niet door komt.
Iedere persoon die de realiteit wil hypnotiseren kan toch niet vermijden
door de realiteit gehypnotiseerd te raken. Iedere zaak die met geluk is opgelost
verandert uiteindelijk in een soort vage vernedering.
De dood is niet langer een sereniteit, het is een woede,
een diepe onverschilligheid, een beetje lijkend op
hoe de dood wordt gesmeed. Iedereen
is vaker dan eens gestorven. Leven is als plantenteelt
en bovendien over verschillende plaatsen verspreid –
je wortels zijn hier, je bladeren daar,
je bloemen worden op een jouw onbekende plek
in een vaas gezet die je nooit hebt gezien. Boeiend werk
hangt nog steeds af van je eigen inzet, dan lijkt het wel op
banden wisselen van hoop. Als je te hard rijdt,
wordt wanhoop niet beboet. Als poëzie je niet kan redden,
zijn andere inzichten vast subtieler.
De dood kan alles niet meer als vroeger onderbreken,
maar reizen kan dat wel. De grote rivier stroomt onstuimig,
reizen lijkt op het terugtrekken van een voet
uit het woeste rivierwater. Maak je geen zorgen over kaartjes,
hier kun je geen bioscoopkaartjes kopen, daar
kun je zeker wel buskaartjes kopen. Denk eraan,
buskaartjes zijn niet gewoon buskaartjes, het zijn tegelijkertijd bioscoopkaartjes.
Geen wonder. Buskaartjes kunnen tegelijkertijd ook lottokaartjes zijn.
Het menselijke landschap is bezig om de mens uit het landschap te duwen
naar het loket waar de enkele reizen worden verkocht.
MARIONETTENSPELER, SERIE
Als je iets bekijkt, moet je je eerst omdraaien,
daar is ze dan. Als je haar direct aankijkt,
wordt ze zenuwachtiger dan een hond tijdens een aardbeving.
Hoe je de wereld ook bekijkt, nooit is ze zo’n lust voor het oog als een poes.
Soms kan ze een vergelijking tussen mensen en honden niet onderdrukken.
Ze is veel strenger tegen poezen dan tegen honden.
Ooit had ze zich ervan overtuigd dat ze net zoveel van iemand zou houden als van poezen.
Haar conclusie luidde dat liefde nog moeilijker was dan wiskunde.
Zij wil niet worden beperkt in het lijden van haar ziel,
onder de dingen die haar vijand zijn bevinden zich de universiteit, de metro en de televisie.
De wilde beesten in de tv zullen het beeldscherm uitrennen, haar wenkbrauwen en oorbellen likken.
Dit soort dingen lijken vaker dan zomaar een paar keer te zijn voorgekomen.
Dus wordt alles waarmee ze in aanraking moet komen
uiteindelijk iets wat ze moet overwinnen.
Ze heeft een speciale gevoeligheid voor haar omgeving. Die wisselt ze voortdurend –
als ze te lang op een plaats blijft, veranderen mensen in ruïnes.
Dus loopt ze vaker dan wie dan ook ruïnes uit.
Dat lijkt voor haar een elementaire gedragsregel.
Soms kan ze dat zelf ook erkennen.
In een nieuwe liefde zitten al gebreken die niemand kan waarnemen,
zij kan niet tegen gebreken. Oftewel, ze kan er niet tegen
dat anderen ook de gebreken hebben die zij heeft.
Het gaat niet zozeer om van het verzachten van tegenstrijdigheden,
in haar herinnering lijken oude vervagende liefdes een beetje beter.
Hersenspoelen dient nergens toe. Pas als je kruis is gespoeld,
is er grondig gespoeld. Zij weet dat er op deze wereld mensen
bestaan die denken met hun kruis. Met een kussentje eronder ligt ze wat hoger,
dan kan ze misschien vanaf de verste plek de staart van dit gedicht zien.
INLEIDING TOT AHORNSIROOP
De hele middag wiegt de lokale ahornsiroop
haar taille van amber,
vanaf allerlei onbekende hoeken
bij jou leurend met een zoete, vertrouwde vuist;
hoe een vuist maken? Het is toch zeker niet nodig
jouw ogen met de politiek van de tijd
nogmaals te bedekken? Het doelwit is gebruiksklaar,
aldoor verstopt in je lichaam;
zelfs als het duidelijk een object wordt, is er onderling toch
wedijver, mooier dan objectiviteit.
Het enige dat moet worden uitgelegd, hier,
is welke connotaties ‘vertrouwde’ uiteindelijk heeft.
Van transparant naar smeuïg, maar zij verhult niet
dat deze boomhoning is verzameld van wel veertig meter hoge
esdoorns; en die kleine in de boomstronk uitgekerfde gaatjes,
dienen als zoete tunnels, hun geschiedenis
is meer dan zestienhonderd jaar oud. Dit alleen al
wijst op de tekortkomingen die in je geheugen bestaan,
en het schenken van deze nectar is dringend nodig
om terug te kunnen keren naar de vrije natuur –
daar lijkt, via de oorspronkelijke digestie,
de zoete kracht een onvoorwaardelijk ingetogenheid
te hebben opgelegd, genoeg om jou van binnenuit
rechtstreeks bewust te laten worden van je pure oervorm.
NACHTVOGELS, SERIE
Ik droom dat we altijd met z’n drieën zijn als we samen zijn.
Jij zegt dat die ander eigenlijk een vogel is.
Als ik je naam roep, roept die vogel ook altijd.
Als jij mijn naam roept, roept hij nog steeds.
Zijn geroep lijkt op een buis versierd met nachtdauw
die van buiten het donkere raam naar binnen reikt.
Als wij stil worden gaat zijn geroep nog onophoudelijk door.
Het heeft duidelijk betekenis, maar er komt geen naam in voor.
Zijn geroep sluit een nog hardere kreet in zich. Voorheen dacht ik dat die niet kon bestaan buiten de schreeuw van de mens.
HET LEZEN VAN TSANGYANG GYATSO, SERIE
De Tibetaanse meisjes die ik als kind
zag op een afgelegen markt in Sichuan, zijn in jouw gedichten
uitgegroeid tot mooie jongedames.
Toen jij poëzie schreef leek de wereld niets met hen aan te kunnen.
Of, toen jij schreef, leek de tijd niets met hen aan te kunnen.
Stel dat je niet had geschreven, dan was je niet in staat geweest om jezelf
te identificeren als de grootste koning van de sneeuwgebieden.
Mooie vrouwen zijn natuurlijk goden,
zonder dat beginpunt zouden we onze oorsprong niet kennen.
Dat is niet hetzelfde als de vraag of god stom is of niet.
Vrouwen zijn hun eigen goden, maar dat weten ze niet.
Of, vrouwen zijn hun eigen goden
maar onze goden zijn ze geenszins.
1987, een verloren liefde was als een sneeuwlawine, ik was 23
jij ook, het verschil was alleen
dat ik het heb overleefd terwijl jij werd vermoord.
En tussen ons liggen tweehonderd jaren eenzaamheid.
Al vele jaren lijkt de manier waarop ik met jou in contact ben
alsof ik langs jouw poëzietijd
heimelijk naar mezelf terugkeer. 1989, ik was 25
jij 22, de schaduw van de rode doctrine was blauwer dan de meren bij Lhasa,
1996, ik was 32, jij 19,
hoe kan de stem van het hart enkel onafhankelijk zijn op imposante sneeuwbergen.
2005, ik was 41, jij 17;
ooit stonden parels en achterhoofdsbeen naast elkaar, de maan
was de achterdeur van iedere plek die we wilden binnengaan.
2014, ik ben 50, jij 15;
dat is het dan, de schillen van de jeugd afgepeld,
hoe kan jouw tegenstrijdigheid alleen mijn geheim zijn?
PADDENSTOELEN, SERIE
Pessimisten worden niet vaak verliefd op paddenstoelen,
of zoals jij, zijn ze trouw aan de gevoelens die een paddenstoel hun bezorgt.
Gezond verstand zegt je dat iemand die het niets niet heeft verraden
geen interesse zal hebben om de essentie van de paddenstoel te begrijpen –
paddenstoelen rollen beter dan lichamen.
Ze rollen in een koekenpan, rollen de afgrond van jouw keelgat in.
Zacht en glad, delicaat, een beetje bang ook dat je
alles van ze weg zult nemen. Alle waarheden die optimisten zich kunnen herinneren,
zullen zij vorm geven. Alle dingen die jij zou willen verbergen,
kunnen zij het diepste begrip betonen.
Zij hebben de geur van kuikenvlees geroken.
Ze houden van een ondertekend contract met knoflook en broccoli.
De paraplu’s die ze ophouden vallen, vallen, tot ze in jouw hart
veranderen in kleine voedingsrijke goden.
Het verschil tussen verdwijnen en verteren is misschien
niet zo groot als je wel dacht. Alvorens te verdwijnen
geeft eentje onder hen van binnen een nieuw recept,
vraagt je of je de volgende keer wat geduldiger kunt kauwen op
wat paddenstoelen laten doorschemeren. Nooit eerder
was doorgeschemerd dat zij veel dichter bij het universum staan.
VLIEGEN, VERBOND
Tussen Celan en Amichai is een Du Fu;
we zouden een put moeten maken en hem omhoog hijsen.
We moeten de tijd nemen om te luisteren naar de ondergrondse boodschap.
Tussen Amichai en Tranströmer is een Wang Wei;
we zouden een gat moeten graven in de groene bergen,
hem wekken uit het slapende rijk van slangen.
Tussen Celan en Tranströmer is een Li Shangyin;
we zouden een verblufte steen moeten uitbeitelen, met vogelpoep van duizend jaar
langzaam een brood van zijn schaduw bakken.
Tussen Amichai en Ted Hughes is een Jiang Kui;
we zouden hem uit de boom moeten peuteren,
in een mand stoppen, vervolgens met een katrol en een touw
hoog in een boom moeten ophangen. Daar
zal de mand veranderen in een vogelnest. Met een omweg lijken we weer aan te komen
bij een tijdperk waarin mens en vogel samen proberen te vliegen.
INLEIDING TOT DE FORSYTHIA
Aan de zijkant staat wel meer dan één
winterjasmijn. Vergis je niet in mij.
Koester geen voorkeur voor de plannen van de ranonkelstruik.
Begrijp mijn helderheid niet verkeerd,
die is subtieler dan de onschuld van moeder aarde.
Mocht dit een oproep zijn, dan is de kreet al ten dele gehoord.
Verwar mijn geel niet weer met ander goudgeel
tot een verwaarlozing van het leven.
Het belangrijkste is, leg mijn overwinning
op de baas van de wereld, met een paar vlinders,
niet uit als: de plaats van handeling is vernietigd.
INLEIDING TOT DE STUDIE VAN EEN LAAG SNEEUW
De sneeuw is dik, zo dik dat je
het er wel mee eens zult zijn dat we in de droom die we hadden
al de beste antwoorden hebben gekregen.
Erg dikke sneeuw cirkelt je terug naar
de kern van menselijke honger; maar stel dat je geen honger hebt,
dan kan sneeuw het allerbeste vermaak bieden.
Borsten van sneeuw zijn weids en ijskoud –
ongeacht wat je streelt, je brein
kan niet vluchten van de tirannie van een witte mier.
Evengoed veroorzaakt stille observatie gemakkelijk
een gevoel dat nog puurder wit is dan de waarheid:
sommige mensen blijven voor altijd boven de sneeuw,
nooit twijfelen ze langer dan een halve seconde over de onsterfelijkheid van poëzie;
andere mensen leven juist onder de sneeuw,
kauwend op boomwortels om nauw contact met je te houden.
INLEIDING TOT MIJN BROERTJE MIER
In de zwarte kleren die ik heb gedragen
op de plaatsen met de levendigste kleuren
was overal jouw kleine silhouet geregen.
Zuchten van zwarte zijde verschuilen zich steeds
in geheime naden. Nooit
ontbreekt het aan zachte zwarte sluiers
opgedragen aan harde botten. In het dromendomein
smoren zwarte spieren de goed ontwikkelde
sterrenhemel der liefde. Zelfs mijn vastbesloten hart
had totaal niet gedacht dat de allerlaatste uitgang
zo primitief kon zijn. Ik weet niet of ik
me niet een beetje zou moeten verontschuldigen,
want sinds lang koester ik over jou
voortdurend ongezonde gedachten.
Ik wil over onze kloof stappen,
vreemd, plotseling, zonder enige reden,
in het openbaar jou mijn broertje noemen.
Om mij heen dunt de lentewind flink uit,
er blijven maar weinig ideale studieobjecten over;
maar er is iets aan jou dat zwarter lijkt
dan een schim; het hele jaar door
is er bijna geen dag dat je de microkosmos van het leven
niet beoefent. Jouw hardnekkigheid
is zo zwart, het laat angstaanjagende schimmen
een naamloze verlorenheid voelen.
Sommige blaadjes gaan al verwelken,
maar in april doet moeder aarde me nog altijd denken aan
een gigantische borst. Jij bent blind,
en door die blindheid nader je een doel:
in beweging lijk je op de gebroken, zwarte ledematen van het schrift,
maakt het hemelse boek onder mijn voeten af.