
HU ZHIMIN
de laatste jaren ben ik ondergedompeld in een enorm tijdperk
voel me zwak en krachteloos een bruisend leven
bedekt onder troosteloze ontkenning en onwetendheid
haar dood is een wond van deze tijd
net als haar drie broers en ouders die ruziën om
de schadevergoeding om haar stoffelijk overschot maalt niemand
treurt niemand huilt niemand
haar enige gezelschap is het ijskoude getal van de schadevergoeding
Hu Zhimin: drieëntwintig jaar dood door alcoholvergiftiging
ik koester nog levendige herinneringen aan haar
ooit een collega later vervallen tot hotel-
prostituee haar oprechte lach haar harde stem
haar wereldlijke ervaring teveel zogenaamde levenswaarheden
had ze gezien zo zei ze me ze bevond zich
op de drempel van de realiteit zoals de lusten en het lijf
ze sprak zonder enige schaamte over haar beroep
en haar plannen voor het leven in haar geboortestreek
waren veel jonge meisjes die dit oude beroep beoefenden
pas getrouwden zussen tantes of schoonzussen
in groepjes gaan ze naar Nanjing naar Guangdong . . .
in kapsalons donkere kamers ze was knap
in hotels toplocaties geluk stond
op haar gezicht . . . we zagen elkaar weinig hadden
eenzelfde achtergrond maar leefden toch in
verschillende werelden deze stad deze tijd
had twee mensen door het toeval bijeengebracht en gescheiden
elk ging haastig haar eigen weg
het lot is niet te keren “ze is dood!”
hoorde ik van een streekgenoot van haar en hij vertelde me
over haar dood hoeveel geld ze naar huis had gestuurd
hoe mooi het huis was dat haar familie had gebouwd hoe haar broers met het geld
dat zij met haar lijf had verdiend een huis in het dorp hadden gekocht een winkel geopend
hoe haar broers na haar dood niet eens haar as
terug naar huis hadden gebracht ze mocht niet in het voorouderlijke graf worden bijgezet
ze verkocht haar lichaam smerig dat zou de feng shui van de familie schaden
(uit Vrouwelijke migrantenarbeiders, 2012)

het leven is verbijsterend het tijdperk wordt langzaam
blind een veertienjarig meisje staat met ons
aan de lopende band met daarop de vermoeidheid van deze tijd
soms wil ze niets liever dan terugkeren naar haar geboortestreek in Sichuan
hout hakken gras snijden wild fruit en wilde bloemen plukken
uit haar magere blik spreekt verlorenheid ik weet niet
hoe ik dat zou kunnen uitdrukken behalve:
kinderarbeid of zuchten zo dun als papier
haar blik kan elke lieve ziel breken
waarom wordt het weinige beetje medelijden
door de machines van de lopende band kapot gewalst?
haar net iets tragere bewegingstempo wekt vaak
het gevloek van de voorman haar tranen vallen niet
ze vullen haar ogen “ik ben groot
mag niet huilen” zegt ze bloedserieus
zo verbijsterend van haar kindertijd resteren alleen nog
herinneringen ze heeft het over dingen uit de bergen, zoals hellingen
blauwe meren slangen koeien
misschien is het leven het vinden van een weg te midden van verbijstering
om terug te keren naar het leven zelf soms toont haar donkere gezicht
een blik van minachting voor een ploegmaatje
dan wijst ze naar een ander meisje, zwakker dan zijzelf, en zegt:
“zij is jonger dan ik maar zij moet ’s nachts met mannen slapen”
(Uit Vrouwelijke migrantenarbeiders, 2012)

ZHOU YANGCHUN
in de wereld van haar dromen staat zij op de kade
maar is er geen schip of doet ze een examen maar
is de tijd om voor ze klaar is nog vaker is het een inferieur product leeg en verlaten
’s nachts in de bergen is zij eenzaam achtergebleven niemand ter steun
ze beschrijft me de scènes uit haar dromen wanneer ze het uitschreeuwt de lamp
schijnt op haar gezicht dat heeft geschreeuwd ontspannen en uitgestrekt
zonder de zwijgzaamheid en spanning van de dag in haar dromen
ziet ze desolaatheid en moet schreeuwen ze is bang
ze schreeuwt zich wakker confrontatie met twaalf mensen
een krappe slaapzaal met de ontsteltenis van haar collega’s
ze verontschuldigt zich ze zegt dat in haar lichaam
een demon schuilt overdag rustig opgekruld
’s nachts komt hij haar kwellen haar lichaam is nog niet gewend aan
de twaalfurige werkdagen in de elektronicafabriek moe
is het enige woord dat ze nog kan zeggen aan de lopende band
haar lichaam stijf en onhandig pijnlijke gewrichten
mechanisch geworden vingers geen controle meer
over haar rug benen lendenen onbeschrijflijke pijn
drukt als een rots op haar lichaam ze moet uit haar lichaam
een desolaatheid elimineren die haar laat schreeuwen een beest
rent haar slaap uit dit zeventienjarige meisje uit Hunan
schreeuwt alsof een rots haar neerdrukt tijdens haar slaap
explodeert de schreeuw die in het diepste van haar aderen stroomt
verplettert de hele zaal tussen haar gehijg en geschreeuw in
voelt mijn slapeloze ik een gigantische druk in het lichaam
van de zwijgzame arbeidster haar geschreeuw snijdt dwars door
dit nauwe industriële tijdperk als een hulpkreet
als een verborgen substantie die in haar aderen borrelt
wij mopperen nog dat haar geschreeuw onze zoete dromen
heeft stukgeslagen haar pure lichaam en verbijsterde blik
het geschreeuw in haar dromen is het chronische lijden
van het lichaam in het industriële tijdperk het stapelt zich op en explodeert
(Uit Vrouwelijke migrantenarbeiders, 2012)

XURONG
in zijn zinloosheid heeft het leven volop zin verzonnen
geconfronteerd met de grauwe nederlaag van de dood desondanks zit ik
nog altijd vol grandioos respect voor het leven
dat leven laat mij getuige zijn van de schitterendste landschappen van deze wereld
ik lees over het lot van deze vrouwen of van mij
lichaam en ziel aangevreten door de industrialisatie wij
zijn vroegtijdig onszelf verloren geëlimineerd uit de werkelijkheid
resteren ziektes afgerukte vingers herinneringen aan wonden die het tijdperk overleven
terwijl ik deze regels schrijf toont jouw bleke gezicht
de breekbaarheid van je lijf duizelingen hartkloppingen moeizame
ademhaling geleidelijk plooi je je naar het industriële tijdperk
met zijn bijbehorende ongemakken lijm benzeen . . . opgehoopt in aders
angstaanjagender dan lichamelijke pijn zijn de kwalen in de maatschappij
talloze vrouwen met eenzelfde lot als jij ze snappen de oorzaak
van de ziekte niet vanuit de steden van anderen keren ze terug naar hun eigen streek
doorstaan de kwellingen van hun ziekte sterven in stilte worden het stille deel
de industrie toont nog steeds volgens zijn eigen aanpak een landschap van ijdelheid
de maatschappij is nog altijd dronken van de onverklaarbare welvaart jij sleept
je zwakke lijf van de fabriek naar het diagnosecentrum voor beroepsziekten
naar het centrum voor milieubescherming naar de instantie voor fysieke arbeid je
verdraagt de marteling van sociale én lichamelijke ziektes medicijnen
stromen door je aderen houden tijdelijk de keel van je ziekte onder controle
sociale ziekten blijven zweren van de ene kwaal
naar de andere ze laten je nog duidelijker
de waarheid van het leven doorzien zeker deze ziektes die mensen
razend maken brengen mensen echt tot zwijgen maar jij moet
de oorsprong van je ziekte vinden in je eenzame blik zie ik
het ware licht er is al genoeg pijn we kunnen niet nog
domweg in pijn blijven “velen sterven zonder de diagnose beroepsziekte te krijgen”
deze weg is zwaarder dan die naar Shu[1] wij komen allemaal uit Shu ondergaan het lot
op deze kronkelige spannende bergwegen van afwijzing naar thoracotomie voor longonderzoek[2]
ik zit vol onbedwingbare pijn en woede . . .
(uit Vrouwelijke migranten arbeiders, 2012)

PROSTITUEES VAN MIDDELBARE LEEFTIJD
laagbouw met dakpannen in een sloppenwijk donker, vochtig licht
vieze, beschimmelde riolen de vrouwen zitten in de deuropening
breien truien kletsen en keuren voorbijkomende mannen
oogschaduw en rouge kunnen hun leeftijd niet verdoezelen
ruim dertig of ouder in de hectische sloppenwijk
bespreken zij hun lichaamshandel en klandizie
dertig kuai twintig kuai af en toe geeft een klant
vijftig kuai ze bespreken de patronen en kleuren
van de truien in hun handen ze breien voor hun ouders
ver in Sichuan of ze sturen het gebreide naar
een verre zoon ze zijn behendig
soms praten ze over een gearresteerde collega uit de buurt
vierduizend kuai boete gehad ze zeggen dat ze elke maand driehonderd kuai
aan een ingewijde geven hoewel dit zogenaamde beschermgeld
tien standaard zakelijke transacties zijn is het voor hen alsof
ze tienmaal door een geest zijn genomen al is die geest
gigantisch groot en hol ze voelen zich verloren
ik stel me hun huidige leven voor dat van vroeger
en dat in de toekomst onder de truien in hun handen
schuilt het hart van een moeder het hart van een echtgenote
het hart van een dochter hun zuchten in het donker en
hun hulpeloze gekreun achter gesloten deuren op de achtergrond zijn ze
een groepje moeders dat truien breit in de deuropening de oogopslag
van deze prostituees van middelbare leeftijd is net zo wazig
als het gezicht van de staat onbegrijpelijk voor de massa
(uit Vrouwelijk migrantenarbeiders/Vrouwenwerk, 2012

ZIJ
Ik herinner me dat ijzer, het ijzer dat met de tijd verroestte
lichtrood of donkerbruin, tranen in het vuur van een kachel
Ik herinner me de afwezige, vermoeide ogen bij de machinetafels
Hun blik was onbeduidend, minuscuul, klein als een langzaam vuurtje
Hun ellende en zorgen, en nog een beetje, een heel klein beetje hoop
lichtten op in het schijnsel van het vuur, zich ontvouwend, op witte bouwtekeningen
of tussen de rode lijnen van traditionele tekeningen, naast het magere maandsalaris
en een innerlijk dat met de dag vermoeider raakt
Ik herinner me hun gezichten, hun troebele blik, hun minieme rillingen
hun vingers met eelt, hun eenvoudige, ruwe leven
Ik fluister: zij zijn ik, ik ben hen
Ons verdriet, onze pijn en hoop worden verzwegen en lijdzaam gedragen
Wat we op ons hart hebben, onze diepste gevoelens en onze liefde zijn in tranen,
allemaal zijn ze even stil en verlaten als ijzer, of pijn
Ik zeg: in de immense massa zijn we allemaal gelijk
we kennen liefde en haat, halen adem, hebben een nobele geest,
net zoals onbuigzame eenzaamheid en medeleven!
(uit
Huangmaling, 2006)
IJZEREN VOGEL
de tijd slaat als een grijze ijzeren vogel tegen het raam
maanlicht loopt over oude herinneringen door de kamer
mysterieuze, zwijgzame vorst valt neer, dat witte zaad op de grond
groeit uit tot stille bomen, die in het noorden
hun blad laten vallen, in het zuiden zie ik uit over het geluk
dat tijdens de slaap door dromen is hersteld, de ijzeren vogel verdwijnt in de stilte,
de kuiltjes in de wangen die fonkelden tussen de bomen in het noorden
de liefdes die ik ooit verzon, elk daarvan slaat
als een grijze ijzeren vogel met zijn vleugels
(uit Keuze van Zheng Xiaoqiong, 2008)

TAAL
Ik spreek deze stekelige vettige talen
gietijzer – de taal van stille arbeiders
de taal van vaste schroeven kreukels en herinneringen van staalplaat
de taal van eelt wreedaardig huilend ongelukkig
pijnlijk de taal van honger achterstallig loon van machinelawaai beroepsziekten
de taal van afgerukte vingers de taal van de sokkel van het leven
in het donker van werkeloosheid
in vochtige ruimtes tussen tralies die trieste talen
. . . ik reciteer ze zacht
in machinelawaai. Donkere taal. Zweterige taal. Roestige taal
. . . als de hulpeloze blik van jonge arbeidsters of arbeiders met letselschade bij de fabrieksingang
Hun taal van pijn de taal van bevende lijven
de taal van verminkte vingers waarvoor geen schadevergoeding is
Verroeste schakelaars, cassetterecorders, de wetten, het systeem.
Ik spreek een bloedzwart geblakerde taal.
Een angstige, brullende taal van status, leeftijd, kapitaal… Belastinginners en pennenlikkers.
Fabrieksbazen. Tijdelijke verblijfsvergunningen. De taal van . . . migrantenarbeiders.
De taal van hen die van een gebouw springen. De taal van BBP. De taal van prestigeprojecten.
De taal van schoolgeld voor kinderen.
Ik spreek van steen. Overwerk. De taal van geweld
Ik spreek van . . . afgronden. De ladder van het leven. Ongrijpbare verten.
De taal, die in windvlagen van nutteloze inspanning, de reling van het leven vastgrijpt
Ik spreek –
deze stekelige, vettige talen, al hun stekels spreiden zich
en prikken pijnlijk in dit zachte tijdperk!
(Uit: Mijn gedichten hedendaagse arbeidersgedichten, 2015)

In mijn lijf is een weidse vlakte verzameld, een trein
rijdt eroverheen, terwijl de herfst juist in diepe
koele schemer is, ik volg de trein
trek dwalend rond, plant duizend meidoorns op uitgestrekte velden
Hun witte kruin, vuurrood fruit, de barmhartigheid en rust
die ze uitstralen – ik ken het lot, het lijkt op een eindeloze berghelling, rivier, veld
of een kronkelende rivier, ze kruipen laag achter de trein aan
Boven op de bergen ver en dichtbij staan haveloze bomen,
hun ontspannen, onwerkelijke schaduwen
lopen met de trein mee, een of een paar bomen . . . ze staan op een troosteloze vlakte
Ik praat tegen ze, ze zijn mijn vrienden of familie
(uit Huangmaling, 2006)

HUURKAMER
Het geruis van een ouderwetse plafondventilator dooft uit
Langzaam komt vanaf de kust de geur van vis aangewaaid, brakke levens
op een rij, vullen nu dit boek, deze gedichten, gordijnen . . .
Hun bleke, verschrompelde schedels
lijken op de dorre blik van een werkloze
Eindelijk kookt het stille water in de ijzeren pan, een gloeiendhete warboel,
een zwart slot, gouden instantnoedels, een rijstkom, een schaal
een schoongewassen bosuitje – het enige restje groen in dit leven
(uit Huangmaling, 2006)

HET MET DE TIJD VERROTTE LIJF
In het met de tijd verrotte lijf, via een versplinterde stem
de liefde in elkaars blik raken, door het vet van machinetafels heen
de warmte van jouw vingers achtergebleven op de joystick, gestold op
half afgemaakte producten in de plastic mand, bergt mijn pijn weg
scheidt dag en nacht met een sonde en klemmetjes, een controlelampje
gluurt steels naar mijn vroeg-zomerige liefde, gapt schoonheid en eenzaamheid
In de door vlammen gewassen tijd doet extreme hitte het zweet verdampen
plastic, hout, we staren naar de sterren van overwerk
omgeroerd door machinelawaai, snikhete wenkbrauwen smelten
in de hoge drukvaten, donkere nacht, witte rijp, twijfelachtige
mengsels ontkiemen op de machinetafels, groeien, bloeien
een seinlampje gaat door de maan heen, gapt heimwee en sneeuw
In de door de tijd versnipperde ongerustheid dringen lichtstralen door het voorjaar van ijs
stroom gewikkeld in elektriciteitsdraden brengt midzomerhitte, licht en liefde mee
fonkelt tussen het wolfraamdraad, schroevendraaiers draaien de zon de zwarte nacht in
het rusteloze lichaam is stil om middernacht, katapult, film en aluminiumdraad
meten tussen de gaten van binaire chips de liefde waarmee we elkaar warmen
een
waarschuwingslamp grijpt de maan, gapt dromen en voorjaar

SCHOR
ik dacht dat de tijd met het verstrijken de waarheid zou onthullen
het groeiende sediment van de geschiedenis deprimeert me tussen schorre
stemmen kristalliseert stilte: snikhete woorden en zinnen
smelten het ijs van de politiek hoe kan de nachttrein
de maan inhalen uit de herfstwind
zijden dichtregels trekken soepele kunst zit vol tegenslag
hun namen zijn nog altijd verboden gletsjers
de missie van zout gedragen door uitgeknepen woorden
een vurige uitbarsting geperst uit goede burgers stijgende
lijfelijke woede en vaak voel ik een onbeschrijfelijk verdriet
tussen die onverwoestbare stemmen hebben zij mij
pijnlijk diep geraakt bijeen uiteen
diep
in het sediment worden zij het heldere kaarslicht van de waarheid
[1] Verwijzing naar het beroemde gedicht ‘De weg naar Shu is zwaar’ van Li Bai (701-762), over de gevaarlijke weg tussen de hoofdstad Chang’an naar Shu, die via een ontoegankelijk gebergte liep. Shu was in die tijd de benaming voor de huidige provincie Sichuan, waar veel migrantenarbeiders vandaan komen. (Zie de vertaling van W.L. Idema in de Spiegel van de klassieke Chinese poëzie.)
[2] Verwijzing naar de beroemde zaak van de arbeider Zhang Haichao die op jonge leeftijd pneumoconiosis kreeg. Die diagnose werd in eerste instantie niet erkend omdat hij was gesteld in een ziekenhuis dat niet gemachtigd was voor beroepsziekten. Zhang vroeg ten slotte om een thoracotomie om de ziekte te bewijzen. In 2013 heeft hij een dubbele longtransplantatie gekregen.