Yang Lian, Gedichten

vlinder – nabokov

deze kleinste betoverendste Lolita’s
hebben een naaldachtige schreeuw in hun mond
lucht microscoop staart van ver naar diep verborgen glinsterende tijgertanden

je wordt dikker je accent nog steeds langzaam als sneeuwvlokken
je houdt de straatlamp dat vreemde vangnet omhoog
gaat naar een afspraakje met een voorbeeldboek

een microscopische passie stort zich op schetsen van vleugels
altijd gebogen en gebroken achtergelaten in een leegverhuisde kamer
naast iedere dichter een luchtig fladderende Tamara

als door dagdroomoom afgeveegd poeder
een vlinder is soms nog moeilijker te begrijpen dan rampspoed
jouw vreugdekreet en stijl zijn niet onschuldig

omslaan de in de lucht opgesloten kogel die de vader doodde
wordt uitgebroed tot een kleurrijk leerboek de sneeuw blijft vallen
de doden draaien rond de stamper van de jeugd

en de ogen op de foto staren naar het langste moment
vliegen naar het einde van de hemel is niet genoeg
je moet boekpagina’s leren zijn de menselijke huid afleggen

pas dan herken je de verfijnde oerknal van een ei
het verleden is een madeliefje dat jou stevig omhelst
Tamara draagt altijd struiken een tikje donker zacht de vleugels slaand

de metamorfose die je koestert is elegant overlappend
houdt de wereld op met zijn mond hoog vastgemaakt met een naald
een tijger brult onverschillig voor de doofstomheid van de herinnering

vlinder – berlijn

het graf van de vader onder zoveel graven
bedolven neergevallen stenen als wolken
onder het stampende gewicht steekt onverwachts een tere vleugel uit

je op en neer springend vinden toen je nog knap was
en slank geboeid door het schommelende waaiertje van een bloem
een kus in het park een orgaan verzengt een ander orgaan

de weerstand van de lucht moet ook worden geleerd
de muur drukt hard op de kleurig geverfde schouders
de schemering valt in steekt af tegen het kleine stralende sprongetje

in het ogenblik dat je hart plotseling ontwaakt
grijpt een stad stevig de geboorteplaats van je zelfdoding vast
oud zijn heeft geen woorden alleen gekreun dat in de keel blijft steken

dan pas begrijpen dat het verzet hoe fragieler hoe extremer wordt
een kracht die een goudgele vlek voortbrengt
duwt de betonnen golven uiteen maar een duim hoger dan de wereld

zee vlinder zonder illusie om uit de terreur te migreren
vlieg Tamara en de vader kristalhelder
een lichaam hoog houden de volgende generatie ballingen in slaap kloppen

de inhoudsopgave van de as heeft geen verste punt
je strijkt neer op een adres waar je bij het ontwaken het gewicht afschudt
de lampenkap van donkergroen boomblad schuift dichterbij

wanneer je niet bang bent te worden gevangen door een geurflard
word je die geurflard brengt als dingen van de doden een brief terug
met het poststempel van zeegolven: Berlijn

ontkennende zinnen van een zonnebloempit

voor Ai Weiwei

onvoorstelbaar dat in deze rivier van porselein
ooit het bootje van Du Fu was afgemeerd
ik ken het maanlicht niet zie alleen de helderheid van de verzen
regel voor regel verzwakken tot een persona non grata
tot een symbool alles besprekend en alles mijdend
ik ben geen symbool de zon stervend onder de schil van een zonnebloempit
ook niet ineengestort sneeuwwit vlees van kinderen
is helemaal niet verdwenen de horizon van de dageraad kan niet
die pijn vergeten botten opengesneden door glas lijken glas
te laat met schreeuwen daarom dagelijks bij het eerste licht
aan een aardbeving komt geen eind
verstikking van niet-doden hekken geplant tot het einde van de wereld
boeien een nog onverdraaglijkere stilte daarom ben ik niet bang
voor de jonge politievrouw die mijn naakte lichaam bekijkt
het was gevormd door verbranding niet anders dan het jouwe
geen andere vermorzeling kennen dan de miljoenen vermorzelingen in jezelf
niet in de grond vallen alleen in een rivier die niet kan stromen
geen aandacht voor het goudgeel ingesloten in de steen moet
ingesloten blijven zoals een oude traan van Du Fu
laat dit gedicht niet wegzinken in onverschillige doodse schoonheid

taotie, vragen*

de Poolster is midden op het voorhoofd gezet
ogen als ijs diepblauw helder als kristal
hebben alles vernietigd zal het gekookte meisje
eenzaam alles omarmen?

ontsnappen uit Anyang ontsnappen in een Yin-nacht
geen ander licht dan dit zicht
overvloedig een grote strijdbijl polijsten
waar valt de tedere kus die de ledematen afhakt?

duizenden jaren opkijken
wij zijn dus aan het zinken het water tandenknarst
altijd onderaan het meisje stort ineen tot geklater
grijpen of bijten?

duizenden karakters heropgesplitst zijn toch
die ene die streep die het vlietende vastlegt
tienduizend keer gekookt vlees nog steeds geweekt in smart
ontwaakt is grijpen bijten?

in zijn bestaan is dit gezicht nog meedogenlozer dan
niet-zijn deze krachteloosheid
staart naar iemand en boort een passage
o wrijven welke schoonheid is niet bloederig?

op het oppervlakkige brons is een reliëfsculptuur gemaakt
van ons oppervlakkige drijven maakt de oogas
de hemel kleiner met een kille vraag?
hoeveel zonnen gaan niet op of onder in het donker van de benaming?

het meisje schommelt elegant uit de Yin-nacht
terug heeft een geurflard alle lichten uitgedrukt?
nestelen gezichten van mensen en dieren zich mak in de lichte mist?
heeft taal die niks zegt het offer al volbracht?

*Taotie: symmetrisch gezicht van een mythisch dier dat in the tijd van de Shang-dynastie (16e-11e eeuw v.Chr.) op bronzen vaten werd afgebeeld. Op de plaats van het huidige Anyang zijn opgravingen gevonden van Yin, de hoofdstad van de Shang.

u1, halte ‘nieuwe liederen van het jaden terras’*

een miljoen schroefjes glinsterend vastgedraaid gaan nergens heen
de maan waaraan een miljoen keer is gezogen is hier half verlamd
de tunnel zingt aan twee kanten comprimeert hetzelfde zwart

een vijftienhonderd jaar oud liefdeslied wacht op jouw zangstem
om jade neer te leggen pimpelaars afspraak bij de poort van de hel
valse warmte in gebroken flessen sijpelt beetje bij beetje weg

van woorden die het vormen allang zat zijn zin na zin en zin na zin
stapelen anderen op een krantenpagina de wind waait uw armen in
doordringende doodsgeur wijst oostwaarts naar Warschau verder oostwaarts

in een gebroken bronzen spiegel tekent een jonge vrouw haar wenkbrauwen
ben jij dat? de ijzeren stationsbanken hebben bedgordijnen met gouddraad
schoonheid bloeit en verwelkt ondergronds een lichtbruine stamper

alleen intiem met het eigen seizoen stadvullende sneeuw
valt wanneer je wilt terwijl je neerkijkt je amberogen glijden langs
een diep verborgen dienstregeling een oneindig dichtbij getrokken nacht

oneindig verder weggeduwd twee nooit kruisende horizonlijnen
begraven in jouw hart zingen het verlangen van jade is oneindig
vijftienhonderd jaren spannen de snaren van zwervende zigeuners

met het scherpe lemmet van een liefdesgedicht wordt een pauw opgezet
pijn bouwt een nest voor je onder het spoor samengedrongen geesten
steken dwaallichtjes aan blijft verlangen onvervuld dan keert

vibrato van verlangen weer versiert de stamper die naam die alle geuren opdrinkt
bloedstrepen weerkaatsen bloedstrepen op het raam dat rammelt in de winter
dwingen een taal om te worden verwond tot gedicht

jij schrijft
de liefde van het ijzer is diep verborgen prachtig dendert voort
de volgende halte? het klif vernieuwd door jade geeft je de stilte terug

*U1 is metrolijn nummer 1 in Berlijn

st. andrews

1
relieken spatten sneeuwwit uiteen op alle kliffen
het deurplaatje van de dood aan het einde van de straat dondert
zo puur dat het alleen kan worden gezien

een trap van natte stenen treden schuin naar beneden
blijft nat schuin naar beneden
ruïnes in het eb van het hart worden geleidelijk blootgegeven

ik loop tussen de grafstenen door schaduwen
vallen over elkaar kruipend over een onduidelijk schrift
van een allerkleinste James

streep voor streep tekenen de stenen de bitterheid van vlees
rottend onder het gras het thema van het landschap
is een verfijnde voorstelling van het oog als een wond

glijdende meeuwen onderzoeken een sarcofaagachtige
wijdopen golvende taalkunde
de god die wij hebben gesmoord laat een gitzwarte stenen poort na

en in de verte een donkerblauwe lijn
een eenvoudige onvergelijkbare verdeling afgebakend
in de starende blik voorbij die leegte is de zee

Een selectie uit ‘verhalend gedicht’

moeders handschrift

moeders handen strelen strelen nog na haar dood
de ene na de andere witte koraaltak in de diepe zee
wordt in laag na laag van golvend blauw gebroken

koud als zorgvuldig gekozen woorden een eerste brief aan haar zoon
geschreven in haar eigen handschrift in de fluisteringen spoelt het water
de zeestroom werpt een blik op de afbeelding van een klein gezicht

blad voor blad opgroeien met haar pennenstreken
een druppel bloed wordt liefde genoemd is vanaf het begin
vertrouwde grammatica die dagelijks wat meer kleeft

het antwoord van de zoon kan alleen worden bezorgd tegen de tijd in
de blik van de zoon wijzigt de leesrichting
lezend tot een bevende ziekte geen woord meer kan dragen

haar hand afgesneden boven het papier hangt haar zee
een duim ver nog schitterender is het inktblauw
de lichaamswarmte stolt tot deze plek die geen wind kan omslaan

koraallamp steekt af tegen een schemering geweven door bloedstrepen
verlicht zacht het moment dat een gedicht wordt geboren
wanneer alle taal reageert op de in het hart opgesloten laatste woorden

groen en hekken

de paden op de velden zijn van metaal en hun gebogen houdingen
geboeid de soepelheid van de aarde lijkt een aanmoediging
hun blote ruggen staan dicht tegen de mesvormige maïsbladeren
de ribben zijn ook één keer per jaar glanzend groen

als een stel in het vlees begraven nummers waarin je je niet kunt vergissen
een bittere bloedgroep begeleidt graankorrels
terug naar elk jaar op de Grafveegdag melkrijpe geronselde kleuren
overal lezen stengelvormende stemmen hun straftijd op

met de smaak van velden en tuinen de smaak van dorst
beveelt de put om onophoudelijk in de afgrond van de nul te vallen
hun verlorenheid gehurkt boven aan de put omrand met woelmuizen
en kwartels een als de horizon bijna kleurenblind gedicht

zij kunnen de bezwering van de baarmoeder niet zien
nog altijd samentrekkend een rij groene hekken sluit de ademhaling in
reikt tot de rand van de aarde de avondgloed van de scheuten blijft donker
en woordeloos leven gevangen in een stille overpeinzing

een omhooggehouden ruw porseleinen kom balanceert met de opgemaakte tijd
zonder enige betekenis zelfs het spel van de groene vakjes
is zonder betekenis een gespogen veroordeling van het gezicht vegen
zorgvuldig vegen zij de ploeg schoon

les in pekingopera

pioenen rondom een verfijnde stamper staat op een paviljoenterras
haar kaak steekt naar hem over een droom halfrood halfwit
zijn zachte gevoeligheid wordt haar voorjaarszangstem
mens of geest? onmogelijke schoonheid kringelt voorbij de wereld
kringelt dichterbij de doordringende geur van poeder ondersteunt de geur van vlees
lotusstappen wolkenschoenen waden tot de rimpelende vijver overstroomt
hij zingt en zij ondertekent alle lang uitgerekte slotwoorden
het leven is als opera maar het is niet zo dat iedereen kan schitteren
– zegt vader

het theater Voorspoed op het marktplein van Dongan aan de Goudvissteeg
allemaal concubines najagend wolken doen aan kleren denken bloemen aan gezichten
geschiedenis denkt aan de ingestorte muren na de make-upverwijdering
zij en hij mooie glanzende ogen vullen de futiele verhaallijn
lange watermouwen wuiven duizenden jaren lang wie geeft er om uitgedroogde namen
het borrelglas wordt ongemerkt volgeschonken ongemerkt in één teug geleegd
gebroken hangt een nek in een donkere thuisvoorstelling
wervelende dans een echt afgesneden bloemennek ontmoet de valse leeftijd
– zegt vader

de wereld ligt verdekt in de lucht met de roep van een kraanvogel
verschijnt hij o dynastieën donkerrood lijkbleek is allemaal vreugde
een diep uit de keel afgedwongen aria dwingt de wisselvalligheden van de wereld af
eeuwig en altijd hetzelfde verhaal eeuwig en altijd deze man en vrouw samen
over de rand van het podium lopen is als over de rand van de tijd lopen
over het lemmet van nu lopen de zee onder het steile klif gaat ver weg
zij en hij kijken van hoog op ons neer extreme elegantie moet
o de perfectie van het vuur doordringt de stilte in je oren
– zegt vader

ruïnes van de filosofen

goed mogelijk dat ze alleen maar over geiten spraken
langzaam van de thee nipten donkere schemering
drijvend maanlicht over een aaneengesloten vlakte van dennennaalden

de grote bomen met pijnboomharsgeur ondersteunen
de bergschaduwen rondom morsen het vogelgezang van de dag
een arduinstenen bankje sluit de reizigers in

luisterend worden ze door stemmen schoon gepikt
een afstand als jade bezonken in een porseleinen theekop
glanzend glad en transparant wanneer het zacht wordt neergezet

Gedichten van Qin Xiaoyu

Qin Xiaoyu (1974) bracht de eerste jaren van zijn leven als herdersjongen door, bij zijn grootvader in een dorpje in Binnen-Mongolië. Op zijn zevende ging hij in Hohhot bij zijn dichtende vader wonen, die hem een liefde voor de regionale volksliederen en poëzie in het algemeen meegaf. Op de middelbare school raakte hij gefascineerd door de klassieke Chinese poëzie. Ook tijdens zijn studie Technische Bedrijfskunde bleef hij literair actief: hij richtte met vrienden het literaire tijdschrift Genesis op en bracht zijn eerste bundel met eigen gedichten uit: Wegdromen (in 1996). Naast zijn eigen poëzie schrijft Qin Xiaoyu al jarenlang over de gedichten van anderen. Hierin varieert hij van meer luchtige, losse aantekeningen bij gedichten (een vorm van poëziekritiek die in het traditionele China vrij gangbaar was, maar die weinig gebruikt wordt voor moderne poëzie) tot langere analyses met een meer wetenschappelijke basis. Samen met Yang Lian maakte hij een selectie van hedendaagse Chinese poëzie, in het Engels vertaald door W.N. Herbert en Brian Holton, die verscheen onder de titel: Jade Ladder: Contemporary Chinese Poetry (2012).
De gedichten van Qin Xiaoyu lijken de weerslag van zijn persoonlijke ervaringen. In gedichten als ‘Hohhot’, de ‘Badain Jaran woestijn’ of ‘Nacht’ keren allerlei alledaagse aspecten uit Binnen-Mongolië terug. Een gedicht als ‘De esthetica van de Bank of China-toren in Shanghai’ toont juist een mondaine, handelsgerichte wereld, waarbij Qin zijn kanttekeningen plaatst. Ook is zijn liefde voor de klassieke poëzie duidelijk merkbaar door regelmatige verwijzingen naar klassieke teksten of dichters, zoals het gedicht ‘Li Bai en Du Fu’ dat het werk van beide typeert aan de hand van twee standbeelden in een museum – een vorm van poëzie schrijven die we ook bij de klassieken veel aantreffen; of zoals ‘Bij de Zee van Eenzaamheid’, dat een moderne variatie vormt op het gelijknamige gedicht van de dertiende-eeuwse Wen Tianxiang. Niet voor niets verschijnt in 2013 een nieuwe bundel van zijn hand met ‘hedendaagse klassieke Chinese gedichten’.

Li Bai en Du Fu

Het Chinese Museum voor Schone kunsten.
Li Bai en Du Fu heersen in tegenovergestelde hoeken van de zaal.

Ze hebben een grens getrokken, het verst van elkaar maar het meest gelijkend,
als de noord- en zuidpool van een andere wereld.

Brons past het beste bij Li Bai,
een strijdersleven met een zwaard, vrijwillige militaire dienst en overal betrekkingen.

Hij is gegoten als zijn dichtkunst, afgekoeld in passie, heel natuurlijk,
zonder beitelen of kerven.

Een ruige, verborgen, verontwaardigde wapenrok,
zoals de weg naar Shu zwaar is en gedachten in een stille nacht.

Als vertrouweling van de hemel staat hij rechtop, zijn hoofd
licht opgeheven. Zijn baard is een verwilderd penseel.

En Du Fu is van hout gemaakt, oprecht, warm, neerslachtig,
zijn hele lichaam is als een labyrint van vloeiende lijntjes.

Hij zit zwijgzaam, vol verdriet,
als het knokige, zwakke paard in zijn gedicht.

Zijn neergeslagen blik verbindt de nederigste dingen,
maar ook dat is een ballade van de einder, ook dat is een beklimming.

Li Bai werd gegoten in 1977,
zijn vorm symboliseert het tijdperk van door de lucht kunnen lopen.

Du Fu werd gebeeldhouwd in 1963,
hem wachtte het tumult dat hem al eerder wachtte.

Nacht

Loop je de met dierenhuiden volgehangen joert uit,
slaan de diepe nachten je in het gezicht,

nemen bezit van je, een voor een.
Je grijpt je zielenzakje stevig vast.

Mocht je in trance zijn, dan ben je
een sjamaan die voor het eerst een gewaad van honderd pond draagt.

Net zoals beren bang zijn voor dooidagen
vrees jij deze nacht voor vriezen.

Martelwerktuig van koud licht in de lucht. Donker van pijnbomen en berken
vormt een bezeten band die het kamp en de verre bergen verenigt.

Je tast naar het ijskoude zwart,
staart naar het felgekleurde zwart, als een

enigszins krimpend beest.
De golvende en hijgende omgeving sluit je dreigend in.

De taal, hartstochtelijk als het vreugdevuur achter je,
is de enige oever van de zee van bomen.

Maar wat een onstuimige oever is dat!
Aan wal, aan wal, ga de sneeuwstorm van brandewijn binnen.

De esthetica van de ‘Bank of China’-toren in Shanghai

Vanaf Lujiazui verrijst vol welsprekendheid het vastgoed
met zijn woordenvloed, het financiële landschap van beide oevers toelichtend
Jij hebt je eigen vernieuwde Bund
maar het is nog geen avond, die slenterende toeristen levert

De rivier is een handelsstroom,
aan zijn benedenloop smelt het goud ook weg als de zon ondergaat
De veerboot werpt productiviteitachtig schuim op
Mussen in de lucht, drijvend als handel

Niet nodig om te strijden om de hoogte, het houdt niet op bij
achttien verdiepingen, adembenemende steile wanden
Zelfs zonder omhoog te klimmen kun je vanaf de top
uitkijken over alle vakantievierende wezens als vlekken

Een zicht dat te donker is, een lente die te wensen overlaat
of misschien alleen een haastig verschafte schets
of misschien gevogelte, dat systematisch
in de lucht wordt afgeslacht

Groene weelde
Het park is netjes en afgeschermd, een ‘alleen leden’-systeem
ook met wat erotisch binnengevoel
ook met een levensechte zenmeester in de rotstuin

Maar wat een belediging, die toren met zijn sigarettenbarbediende
die zo elegant mogelijk een asbak omwisselt. Je herroept de gezichtslijn
zoals je een fout erkent; met een onzichtbaar persoon
discussieer je lange tijd, maar het gaat gelijk op.

Rotsschilder

Ik graveer wild in rotsen,
zodat ze beesten in bontjassen worden, onderworpen door mij.

Lijnen van droge takken, hier en daar scherp alsof gebroken,
angst met mooie patronen.

Ik teken geweien als dichte bossen,
zodat het reekalf op het klif over zijn persoonlijke bergvoet drentelt.

Zo schilder ik LANGZAAM: de zon gaat onder tussen
de ronde heuvels. Ik laat het avondlicht kleuren.

En SNEL lijkt een ruiter op de weg en de rankheid
van zijn paardenrug te kunnen inkorten.

Ik kerf en verf dingen die mij verwonderen
met koeienoogachtige verwondering.

Het liefste teken ik wat ik het liefste doe:
wij zien eruit als een hagedis.

De maskers die ik schilder kunnen de plantengroei bevorderen.
Ik hoop dat het heelal eenvoudiger is.

Peking Dalí

Zwijgzame krant, avondkrant, stormzandkrant
de wereld beschouwt mijn gekte eindelijk als beladen met verdriet
voor het gezicht komt het portret van een vrouw in pyjama drijven
god deze stomme huisschilder

Ah, een verticale kapsalon, een verticale markt
een verticale horizon
die hebben mijn harmoniërende verf nodig
verticaal, dat is de wereld die naar mij toe buigt

Dus een penseel gekocht in de apotheek
om een strip te maken van die verdomde schemering van Wagner
voor die melodische snor van mij
ben ik slechts een omlijsting

Er zijn teveel dingen die ik heb geschilderd
en die naar de stomerij moeten worden gebracht
tussen de winkel en de perzikbloesems
loopt een nauwkeurige draad

Gewoonlijk breng ik alleen de tijd door
van de smeltende klokken die ik heb geschilderd
van de hardwitte dageraad
tot de wilde ezelachtige nacht

De Badain Jaran woestijn

De oude weg is verzakt, de nieuwe wordt makkelijk weggeblazen,
jeep, dronken kerel, dan maar zonder weg proberen,
af en toe laagvliegen.
Wij, bijna gewichtsloos, worden op elkaar gedrukt, storten omlaag,
hotsen schuin over de golftoppen, als een erotisch gedicht.

Deze scène is heel vertrouwd, in de kindertijd zoals na de dood
spelen met zand; bijna stromend water in een labyrint.
Jij bent een zandloper gemaakt van zand,
de doorlopende korrels vormen samen een woestijn.
De mossel van het gedicht polijst het zand dat niet wil.

Het moddergeel van het meer ontspruit uit zijn helderheid,
het lijkt veel op een succubus die je tot seks verleidt,
wat betreft Badain Jaran, haar
rondingen keuren het goed maar haar vlaktes zijn tegen.
Je zou zo graag haar oever willen zijn waar wilde eenden opvliegen,

haar dromenland willen strelen, haar stroefheid likken,
lang naar haar kamelenbellen op deze stille plek luisteren.
Starende blik naar de donkerbruine hemel en aarde. Je stijgt tot
narcistische riethalmen, aarzelend en spiegelend,
als een erotisch gedicht, leegte tot overstromen gevuld.

Noordelijke reis naar het westen

Beproeving lijkt de vijfde discipel van het gezelschap.
Onderweg glinstert het stadje Ulastoe op.
De monnik Xuanzong vraagt Lotus Uzheseklen om een aalmoes.
Haar verering voor de lama indachtig geeft ze twee gouden haarspeldjes.

Bajie draagt de draagstok,
Sun Wukong houdt de haarspeldjes vast. Op de markt
probeert Xuanzong ze te slijten
bij Lotus’ echtgenoot, die een hart als een speldenknopje heeft:
‘Voor twintig taël zilver mag je ze hebben.’

Een periode als hagel. De pijn van reïncarnatie.
‘Ik ga maar beter voor ik afgeranseld word . . . ’
Lotus stopt de soetra’s bij zich,
bindt dakbalk en nek stevig samen.
Slaapkinderen.
Lijden lijkt op kokendhete olie.

Haar echtgenoot op zijn witte drakenpaard voor wie spijt te laat komt
vindt dat huis en haard niks meer te betekenen hebben,
hij wil in haar tombe ontsnappen
aan deze wereld die plotseling een leegte is.
Haar kinderen bidden: ‘Moeder, alstublieft,
waar u ook bent, verander in wind en vlieg!’

Lotus Uzheseklen
stapt op een mooie brug.
Mist . . . gaan . . .
Kwelgeest . . . waaier . . .
In de donkere nacht is het koud, zilveren brug, rivier.
Dit is de reis die de reizende monnik haar geeft.

Noot van de vertaler: Xuanzong, het varken Bajie en de aap Sun Wukong zijn personages uit de beroemde Chinese roman De reis naar het westen, die erg geliefd is bij de bevolking in Binnen-Mongolië, waar de dichter is opgegroeid. Er bestaan talrijke Mongoolse variaties op deze roman, Lotus Wuzhesiguleng is een personage uit een daarvan.

De zee van eenzaamheid overgaan

1

Ik was het Eiland van Eenzaamheid opgegaan, met zijn aanrollende witte schuimkoppen.
In mijn neus prikte de stank van vis en garnalen die lag te drogen langs de weg,

en de fugu waaruit de organen verwijderd waren –
in de cirkel van het droogrek lag elk van hen

in de lengte gehalveerd,
als de voorspellende yinyangvissen in de Mazu-tempel.

Weia haalde me met een tijdelijk in beslag genomen vrachtauto op
bij de haven, zijn scherpe gezicht deprimerend als zijn uniform.

We gingen naar zijn flat. Achter de deur hing een politie-uniform,
op de tafel lag het onaffe manuscript van een roman.

2

We klommen de heuvel achter het politiekantoor op.
Terwijl we een kapsalon ‘Vis, daar hou ik van’ passeerden,

vertelde Weia mij dat hij hier
een wrang handelsboek had gevonden,

dicht opeengeschreven
lang verschuldigde hoerenlonen;

ook kletste hij over zijn eerste taak na werktijd:
allerlei van dat soort vrouwen opvangen en wegsturen.

Langs een op oorlog voorbereide trappenstraat en dichte verhakking
werd ik naar een sinds lang verlaten huis geleid.

Vanbinnen was het helemaal begroeid, vogels floten, insecten zoemden.
Weia zei dat dit zijn studeerkamer was.

Hij leek te pronken
met een soort lezen, afgezonderd, open, tussen berg en zee.

Maar even later ging hij weer, onder het mom van een bosje
kleine en chaotische bamboe die je overal ziet, tegen me klagen.

Hij zei dat het karakter dwergbamboe in zijn naam
naar deze armzalige bamboe verwijst.

3

De volgende dag, tegen de avond,
liep ik een hele tijd langs de woeste kustlijn.

Een orkaan had de weg vernietigd,
ik moest over losse stenen klauteren.

Het geblaf op de vissersboten
stak schril af bij de scheepshoorns.

Het zeewater was even helder als Utopia.
Keer op keer kwamen zilvermeeuwen de lucht aan de zee aanprijzen.

Een zeepaviljoen was volgehangen met nieuwjaarslampions,
in de verte stond een gitzwarte ijsfabriek. Een schuine buis

stak de zee in. Waarschijnlijk gleed het ijs daarlangs het scheepsruim in,
om het langzaam smeltende gezelschap van gevangen vis te worden.

Ik voelde me moe, strekte me uit op een rots vol zeeslakken.
De zon ging onder – zuchten van eenzaamheid bij de Zee van Eenzaamheid.

*De titel verwijst naar een beroemd gedicht ‘Lingdingyang overgaan’ van Wen Tianxiang (1236-1283), die trouw bleef aan de Songdynastie, ondanks gevangenschap en marteling door de nieuwe machthebbers van de Yuandynastie. Lingdingyang, dat Zee van Eenzaamheid’ betekent, ligt aan de monding van de Parelrivier, in de provincie Guangdong.

Hohhot

Gras vecht tegen groene buitenwijken,
op aarde zijn overal sporen van roest.

De aarde lijkt net opgegraven,
heeft lastdieren van grijzig porselein.

Het lijkt wel of ik net ben teruggekomen
uit een ander geslacht of een ander land,

in mijn ogen een juweel, woeste maagsappen,
vertering van een jongetje:

hij klampt zich vast aan een gat, lange tijd
wrijft hij over lyrische vleugels.

De tijd heeft hoge gebouwen opgeworpen,
de jongen heeft zich losgemaakt.

In plaats van hem sta ik nu hier,
van mijn geboorteplek rest alleen de buitenwijk.

Hsia Yu

Bij uitgeverij Voetnoot verscheen onlangs de bundel Als kattenogen met mijn vertalingen van Hsia Yu. Hieronder volgt een kleine selectie uit de bundel.

Hsia Yu (ook wel getranscribeerd als Xia Yu, 1956) mag haar lezer graag verrassen. Ze vraagt: ‘wil je niet samen met mij bij de communisten gaan?’ Ze laat bloed als tandpasta naar buiten spuiten, contrasteert de betrouwbare maandelijkse regelmaat van de vrouw met de haar toegedichte onbetrouwbaarheid, steekt de draak met dichterlijke authenticiteit, die helaas niet per se tot goede gedichten leidt, en antwoordt op de vraag ‘wie ben je’: ‘ik weet alleen dat er een draadje aan mijn trui hangt’. Hsia Yu doorspekt haar werk met eigenzinnige beeldspraak en onverwachte wendingen, die een speelsheid brengen in haar vijf bundels: Memoranda (1984), Buikspreken (1991), Wrijving: onbeschrijfbaar (1995) en Salsa (1999) en Pink Noise (2007). Hieronder een kleine selectie uit Salsa.

VOORWERPEN VANZELF LATEN BEWEGEN

iedere keer denken dat deze keer niet telt
iedere keer denken dat nu niet echt is
een scheurend geluid van zijde in de lucht
zo hard mogelijk naar binnen rennen
en schuilen

door een kiertje gluren
met een klein stemmetje zeggen: ‘volgende keer, oké?’

wanneer alles aan het gebeuren is en tot het bewustzijn doordringt
verwijdert dat bewustzijn het gebeuren
uit het gebeuren
maar om een dag later te kunnen zeggen:
‘eigenlijk’
of:
‘ooit’

iedere keer plechtig denken:
‘de volgende keer telt beslist meer dan deze keer’

waarmee de volgende keer van de volgende keer
wordt gedefinieerd

of het plan opvatten om bij de volgende spurt naar buiten
te roepen:
‘telt niet.’

voorwerpen vanzelf willen laten bewegen
uit ongeduld
wat dan inderdaad ook gebeurt
ziet iedereen vervolgens
een stoel vanzelf aankomen
‘telt nog steeds niet’
zwakjes zeggen
‘zelfs deze telt niet telt niet’

ONBEMANDE PIANO

– voor j.w.

weg
maar nog altijd strelende handen
een pianola
niemand speelt

een strand tussen de sterren
na lang staren in nevelen gehuld

omhelzingen maar hoe
gladde lichamen die als
twee omhelzende dolfijnen die als
twee ijsbergen
samen een vuurzee in gleden

hoe was het gesprek begonnen
plotseling leken al die volkomen
willekeurige steden zo precies
perfect antipodisch
aan de gepasseerde

praten om ineens te voelen dat omhelzen toch beter is
omhelzen om samen de trap af te kunnen lopen
slenteren langs een bioscoop een kaartje kopen
en een film zien om te voelen dat omhelzen machtiger is

zodat tussen al die gelijkwaardige
telkens weer aanvaarde momenten
er eentje duidelijk afsteekt
tegen de andere

BEWOGEN WORDEN

ze zegt /m/
alleen als je heel erg lang niks zegt
kun je dat
zo’n ontzettend lage /m/

ze zegt /m/
en dan beweegt ze niet
wil niet bewegen

die klank brengt geen rimpeling teweeg
in het grijsgroene meer
waarin algen

ze zegt /m/
en dan zegt ze /n/
maar beweegt gewoon niet

iemand roept haar
als een druppel op was
ligt ze in was

een meer afgesloten door was
de bodem licht deinend
maar geen lillende

drilpudding
haar bewogen worden

is in de speaker
bevroren /z/

als iemand haar flink bewasemt
op haar borst of achter haar oor
zal ze ontdooien
vallen

als een dennenappel
horen wij /d/

de in beweging geblazen donshaartjes
trekken eerst een beetje samen
worden dan warm
zetten uit
en buigen

een verlangen om te worden geopend
doordrongen
het bewogen worden

is eindeloos compact en
in te dikken
haast zonder adem
zegt ze /sj/

zonder zich om te draaien
of rond te kijken

wil vallen
almaar verder vallen

IN DE RIJ OM AF TE REKENEN

’t zij zo / ’t is nu eenmaal zo / eenzijdig / opgezegd / ’t zij zo / te laat om er achteraan te gaan / en dan nog zou er niemand te bekennen zijn / het had niet zo moeten zijn / er is vast een beter einde / in een stad als deze / ontmoet je elke dag mensen / vandaag ga ik de hele dag de verkeerde kant op / vergis me in de tijd / de hele dag gaat alles fout / hij rekent als eerste af / zou hij bij de uitgang op me wachten? / klote zeg dit bestaan / of je komt te laat / of je loopt iets mis / klote zeg dit hele leven / het angstaanjagendste is wel dat als je er achteraan gaat er helemaal niemand blijkt te zijn / je snapt helemaal niet dat je hier in deze stomme toestand zit / dat verklaart waarom je niet kunt opstaan / dat verklaart waarom je niet kunt slapen / dat verklaart bepaalde slordigheden in de retorica / geen / wonder / dat / we / allemaal / domweg / langzaamaan / oud / worden / natuurlijk draagt dat bij tot de geestelijke verlichting / ’t helpt opgroeien / maar we lijken allemaal nog onvoldoende opgewonden / onvoldoende onderscheid te maken tussen de tegenstander en onszelf / wat heeft dat voor zin als je je in een voetbalwedstrijd bevindt? / allemaal staan we samen in de rij voor een kaartje en creëren zo een aaneenschakeling / iemand wil voordringen / die moet zeggen sorry mag ik even / in de rij gaan staan om af te rekenen om daar op terug te komen / als iemand weggaat na te hebben betaald / is de volgende in de rij misschien wel verliefd op hem geworden / heel onverwachts / stil blijven staan betekent achteruitgaan je kent het wel / op dat moment ga je niet vooruit / op dat moment ga je niet achter hem aan / wat fijn zou het zijn als we allemaal samen van ouderdom in de rij sterven / als we het hebben over wij allemaal / moeten we aannemen dat we van dingen als groepsreizen houden / hoewel ik / liever alleen met hem ga / de dingen die hij in zijn boodschappenwagentje heeft geladen / stemmen met die in het mijne overeen / dat duidt toch op een mogelijkheid van gezamelijk leven niet dan? / is dat niet mooi? / in verschillende appartementen eten wij hetzelfde ontdooide voedsel / duidt dat niet op bepaalde essentiële persoonlijke voorkeuren? / is dat niet mooi? wij gebruiken dezelfde zeep en eenzelfde zeepbakje / is dat niet mooi? we kunnen onze appartementen verenigen / onze lichamen samenvoegen / waardoor sommige statistieken stijgen / en waardoor andere statistieken dalen / waardoor sommige politieke standpunten worden versterkt / en waardoor andere niet / is dat niet mooi? wij reizen samen / winkelen samen / en hebben maar één stel handen nodig voor het wagentje / is dat niet mooi? waarom houdt hij niet van mij? / precies daar bij de uitgang van de supermarkt / snapt hij niet dat hij het lot van iemand kan veranderen / hij snapt zelfs niet dat hij gelijk ook dat van hemzelf kan veranderen / de grootste overeenstemming van iets met iets anders / om iets te laten gebeuren / het maakt in eerste instantie niet uit wat / maar als hij heeft afgerekend is hij nergens meer te bekennen / en blijf ik staan waar ik sta / door hem moet de wereld weer in twee helften splitsen / die ene best tedere / die best gekwetste / die best vastbesloten / helft / die best verlossing kan krijgen / en die zelf denkt tot meer liefde in staat te zijn / die zonder twijfel / die echt bij mij hoort / ik de andere helft

HAAR EEN FRUITMAND BRENGEN

vandaag was ik ergens waar iemand me zei dat ik voortaan niet meer hoefde te komen / ik zei dat ik er toch ook al niet graag kwam / dat sommigen er wel komen daar heb ik niks mee te maken / ik ging terug naar mijn huurflat en stoomde een vis / een vriend kwam langs en samen aten we de vis / toen we hem op hadden zei hij dat hij sinds kort niet zo lekker in zijn vel zat / zijn werk kwijt / verder de trein naar het zuiden gemist om werk te zoeken / al dat werk kost je moeite en energie en vergalt je hele leven zei hij / dan koop je natuurlijk een huis met een hypotheek en een auto en dan zoek je een vrouw / je krijgt een paar kinderen je vindt het gênant als de kinderen te veel op je lijken als ze niet lijken vind je het ook gênant / we spraken wat over het verschil tussen huisbaas zijn en huurder / en toen deden we het / hij vroeg hoeveel minnaars heb je en ben ik anders / ik zei wat een onzin natuurlijk ben je anders / hij bleef doorvragen hoe anders / ik zei je bent gewoon anders en als je per se wilt weten hoe anders dan zeg ik gewoon oké je bent net zoals zij / dat zie je meteen als je naar me kijkt zei hij / je verwacht hoe dan ook het slechtste zei ik / ja daar word ik rustig van zei hij / we keken samen naar de video van de kleine zeemeermin / hij huilde toen de kleine zeemeermin haar stem kwijtraakte / we bleven onze favoriete passages terugspoelen / aten toen nog een ge¬stoomde vis / ik legde tarotkaarten om te kijken of hij werk zou vinden en hoe het met ons zou gaan / je vindt geen werk zei ik / o nee zei hij / nee je hoeft het niet eens te proberen / wat moet ik dan / je moet niks daar word je rustig van zei ik / gaan we dan trouwen vroeg hij / ook niet zei ik / er klopt niks van die kaarten zei hij hoe weet ik trouwens dat ze de waarheid spreken / dat weet je niet zei ik daar kan ik ook niks aan veranderen / waarom geloof jij ze dan / in die ene seconde dat ik de kaarten leg zei ik berekenen alle causale verbanden sinds het ontstaan van de wereld in het geheim vanzelf de juiste kaart / weg met die hele kosmos zei hij / als de hele kosmos er niet was zouden we hier nu geen kaarten kunnen leggen zei ik / ik had er geen zin meer in en zei ik wil verhuizen / nou leg dan een kaart om te kijken of je een huis kunt vinden zei hij / ik legde een kaart / de kaart zei dat ik een huis zou vinden / vraag dan nog eens of ik er met je kan wonen zei hij / de kaart zei van niet / we deden het nog een keer / we wisten toch niet wat we anders moesten doen / daarna ging hij weg / ik heb hem niet meer gezien sindsdien / misschien gaat het nog anders aflopen maar dat weet ik nu nog niet / een vriendin belde op en zei o ik weet echt niet of hij nou wel of niet van me houdt / hij houdt van je zei ik / hoe weet je dat zei ze / omdat hij niet van mij houdt zei ik / ze hing op / ik legde de kaarten weer / ik wist dat ze zo nog een keer zou bellen om te vragen en hou jij dan van hem / inderdaad belde ze / ik zei ja omdat ik zin had om haar te pesten / ik wist dat ze meteen naar hem zou bellen om te vragen zij houdt van jou waarom jij niet van haar / ze verwachtte dat hij zou zeggen ik hou van haar / ook zij verwacht het slechtste / en wordt daar rustig van / want hoe dan ook houdt niemand van haar / ze had er schoon genoeg van / wij ook / en toen ben ik verhuisd / ik heb haar geen fruitmand gebracht

Shang Ch’in, Ontsnappende hemel

Bij uitgeverij Voetnoot verscheen onlangs de bundel Ontsnappende hemel met mijn vertalingen van Shang Ch’in. Erik Lindner besprak het boek voor De Groene. Hieronder volgt een kleine selectie uit de bundel.

‘Geluk is datgene wat een mens wordt onthouden,’ schrijft Shang Ch’in (ook wel Shang Qin, 1930-2010) in het gedicht ‘Poes door de muur’. Een erg vrolijke uitspraak is dat niet, maar misschien is het wel een van de redenen waarom het idee van ‘ontsnapping’ zo kenmerkend is voor Shang Ch’ins poëzie. Het geluk moet altijd elders worden gezocht. In Shang Ch’ins werk zitten voortdurend mensen of dieren opgesloten, worden handen bevrijd van hun lichaam, en hebben kinderen en dieren een grotere (geestes)vrijheid dan volwassenen omdat ze niet door de rede worden beheerst. Overduidelijk is Shang Ch’in begaan met de mens, de gevangen mens achter slot en grendel van eigen lichaam, geest en leefomgeving. In de wereld van ‘het door mensenhand geschapen zonlicht’, waar rationaliteit, beheersing en overheersing de dienst uitmaken, zondert hij zich af in nacht, schaduw en duisternis. Alleen buiten het licht, buiten de rede, buiten de georganiseerde samenleving, vinden dromen en verbeelding hun weg, bevriezen taferelen voor een enkele seconde, en geven zo een stem aan wat in de marges van het bestaan gedrongen is.

Geboortestreek

De vuurrode zon is gezonken, de bronswitte maan nog niet op, wolken drijven uiteen, mist daalt neer. In de schemering ver van huis, in het nachtelijke geruis van de dichtneervallende mimosabladeren, hoor ik vaag een stem vragen: ‘Waar komt u vandaan?’ Omdat ik doorgaans bang ben mensen in verlegenheid te brengen met de naam van het plaatsje waar ik ben opgegroeid, antwoord ik: ‘Sichuan.’ En alsof ik voorzie dat mijn weldoordachte antwoord misschien nog te veel van hem zal vergen, voeg ik er onmiddellijk een welluidende uitleg aan toe: ‘De plek die land van overvloed wordt genoemd.’ ‘Land van overvloed? Ha ha, u gelooft zeker ook in het paradijs?’ Dat is wel heel sterk! Die kent zelfs Sichuan niet! Dus zeg ik: ‘China.’ Het is toch onmogelijk dat hij dat niet kent. ‘China?’ Maar het lijkt erop dat zelfs dit hem stomverbaasd doet staan en ik verlies stilaan mijn geduld: ‘Dat wat buitenlanders ook wel Cathay hebben genoemd, met een oppervlakte van meer dan elf miljoen vierkante kilmeter, een bevolking van vierhonderdvijftig miljoen mensen, een vijfduizend jaar oude cultuur, een van de vijf oude beschavingen van de wereld…’ ‘Wereld? Wat zijn dat voor weinigzeggende woorden die u bezigt.’ ‘De aarde,’ zeg ik. ‘De aarde! Maar dat is toch amper een plaats, kunt u niet wat concreter zijn?’ ‘Het zonnestelsel!’ Nu ben ik echt kwaad en schreeuw een tegenvraag: ‘En wat mag uw geboortestreek wel niet zijn?’
Zacht, zo zacht als een regenboogstrijkstok over de E-snaar van een zonnecello strijkt, zegt hij: ‘Het heel-al.’

Giraf

Toen de jonge cipier merkte dat de maandelijkse toename van de lengte van de gevangenen bij elke lichamelijke inspectie in de nek zat, rapporteerde hij aan de directeur: ‘Meneer, de ramen zitten te hoog!’ Maar het antwoord dat hij kreeg was: ‘Nee, ze kijken uit naar de tijd.’

De goedhartige jonge cipier kende het gezicht van de tijd niet, wist zijn geboorteplaats niet en had geen idee van zijn verblijfplaats; daarom patrouilleerde en waakte hij elke nacht in de dierentuin, voor het hek van de giraf.

Ontsnappende hemel

Dodengezicht is nooit gezien moeras
Moeras in wildernis is ontsnapping van hemeldeel
Vluchtende hemel is overvloedige rozen
Overstromende rozen is nooit gevallen sneeuw
Niet gevallen sneeuw is tranen in aders
Opwellende tranen is bespeelde luitsnaren
Tokkelende luitsnaren is brandend hart
Verbrand hart is wildernis van moeras

Elektrisch slot

Vannacht waren de straatlantaarns in de wijk waar ik woon weer precies om middernacht uitgegaan.

Terwijl ik mijn sleutels opviste, richtte de vriendelijke taxichauffeur bij het keren zijn koplampen recht op mijn rug, genadeloos tekenden de sterke stralen het gitzwarte silhouet van een man van middelbare leeftijd op de ijzeren deur, totdat ik de juiste sleutel uit de bos had gepakt en hem recht in mijn hart had gestoken; pas daarna reed de vriendelijke taxichauffeur weg.

Ik draaide de sleutel in mijn hart toen met een klik om en trok het ingenieuze metaal er meteen weer uit, duwde tegen de deur en liep resoluut naar binnen.
Al snel was ik aan het donker gewend.

Het studeervertrek der ledigheid

Haar rug met vlechten naar me toegekeerd zei ze tegen me: Breng me alsjeblieft mijn beeltenis terug, ik ben haar verloren in de schemering.

Ik haastte me terug naar de dageraad, ging door de kleine uurtjes, het holst van de nacht, bladerde door het avondrood van gisteren, maakte direct rechtsomkeert, ging opnieuw door het holst van de nacht, de kleine uurtjes, en toen ik met één voet op de rand van de ochtendwolken meende te stappen riep ik haar toe: Gevonden!

Langzaam draaide ze zich om en keerde mij haar lange zwarte haren toe; mijn andere voet bleef in de avondval staan.

Eerste week van rouw

Ter nagedachtenis aan de moeder van de moeder van mijn dochters

Bijna thuis.

Toen ze zich, zoals ze gewoon was van een halve eeuw eerder, vooroverboog op het dijkje langs de beek waar ze als kind kleding waste, merkte ze dat haar handen geen druppeltje verfrissing meer konden opscheppen en dat het water, vlak als een heldere spiegel, haar verschijning helemaal niet weerspiegelde; pas daardoor bedacht ze dat haar zoon en schoondochter misschien wel naar de kerk gingen, dat niemand boeddhistische soetra’s voor haar zei, dat er zelfs geen gedenkplaat voor haar was.

Een perzikbloesemblaadje stroomde over de nieuwe maan voorbij en bijna barstte grootmoeder in huilen uit. Bijna vergat ze dat ze was teruggekomen over de golven van olifantsgras, over de golven van riethalmen, over de golven van de Straat van Taiwan, over de golven van het Dongtingmeer.

Derde week van rouw

Ter nagedachtenis aan de oom van mijn kinderen van moederskant

Om uit te leggen dat hij toch heus niet als een echte spion was gestorven, kwam hij weer snel naar mijn raam; de resterende zeelucht die nog om hem heen hing ergerde de lome siamees die in de hoek van de kamer lag.

Om uit te leggen dat hij toch heus niet door een complot was gestorven, kon hij enkel de schommelende, onmeetbare temperatuur van de zeestromen aan mijn lichaam doorgeven, waardoor ik het in mijn droom beurtelings koud en warm kreeg. Helaas was hij de menselijke taal allang kwijt.

Om uit te leggen dat hij door een draaikolk in de zeestroming en door zeewier naar beneden was gezogen, liet hij de schaduw van zijn zwervende geest keer op keer door de gordijnen omwikkelen en zonk voor ik wakker schrok langzaam weg in de diepe, zwarte lucht.

Vijfde week van rouw

Ter nagedachtenis aan de grootvader van mijn kinderen van moederskant

Toen hij zijn ondergeschikte, die hem enkele jaren eerder was voorgegaan en die nog altijd een rondzwervende ziel was, hoorde klagen dat hij, door de moeilijkheden die hij telkens weer van de kleinste goden ondervond, niet in staat was de voetsporen uit zijn vorige leven volledig terug te nemen, kon hij niet anders dan luid verzuchten dat de pikorde zelfs in het rijk der schimmen bestond. Waarom werd hemzelf anders bij het in- en uitgaan van zijn voormalige woning geen strobreed in de weg gelegd?

Maar zijn adjudant bij leven had een andere verklaring: ‘Commandant, het heeft niets met mijn rang te maken dat het hernemen van mijn sporen niet erg voorspoedig verloopt, het probleem ligt bij de kogel in mijn been; tijdens mijn leven maakten de verschillende pijngradaties dan wel dat ik het weer kon voorspellen, maar nu denken de deurgoden van mijn eigen huis dat ik een moordwapen bij me draag en daarom laten ze me niet in- en uitgaan.

Nu begreep de commandant uiteindelijk dat zijn zoon en schoondochter hem heus niet oneerbiedig hadden behandeld door hem te laten cremeren. Hij herinnerde zich hoe een kleinzoon tijdens het verzamelen van de botten de gesmolten kogelsplinters naast zijn ruggengraat abusievelijk voor een eremedaille had aangezien.

Noot:
Volgens een populair boeddhistisch geloof keren de geesten van de doden terug naar alle plaatsen waar ze in hun leven zijn geweest; in omgekeerde richting doorlopen ze hun leven nogmaals, ‘nemen het terug’, voordat hun zwervende ziel tot rust kan komen.
Voor het Boeddhistische ‘hernemen van voetspoeren’, zie de noot bij het gedicht ‘Voorgeschoten voetafdrukken’.
Het is een Taiwanese boeddhistische gewoonte om na de crematie de overgebleven botten te verzamelen, te wassen, te drogen, bijeen te binden en samen met de as in een urn te begraven.

Poes door de muur

Sinds zij is vertrokken is die poes hier gekomen die onbelemmerd mijn woning in en uit loopt; deuren, ramen en zelfs muren houden haar niet tegen.

Toen zij er was waren de mussen buiten de betraliede deuren en ramen jaloers op ons leven; zij was mijn steun en toeverlaat: wanneer ’s avonds de elektriciteit werd uitgeschakeld bracht ze me een halvemaan (ze geloofde dat voor poëzie schrijven niet veel licht nodig is), in warme zomernachten stond ze naast mij en wasemde koelte uit.

Ik had niet met haar over geluk moeten praten. In plaats van mijn gewone gemompel zei ik die dag: ‘Geluk is datgene wat een mens wordt onthouden.’ De volgende ochtend is ze weggegaan zonder afscheid te nemen.

Ze was niet het soort vrouw dat met lippenstift op de spiegel schrijft, ze had ook geen pen gebruikt; met haar vingers, met haar lange, scherpe nagels had ze diep in het behang gekrast: Vanaf vandaag zal ik jouw geluk zijn en jij het mijne.

Sinds die poes onbelemmerd mijn woning in en uit loopt heb ik haar nog nooit echt gezien, zij komt altijd midden in de nacht en gaat bij dageraad.

Half haantje

Zondag, ik zit op een ijzeren bank die een poot mist in een afgelegen hoekje van een park de lunch te verorberen die ik in een fastfoodrestaurant heb gekocht. Al kauwend bedenk ik ineens dat ik al tientallen jaren geen haan heb gehoord.

Met de botten probeer ik een vogel samen te stellen die in staat is de zon te roepen. Ik kan de stembanden niet vinden. Want hanen hoeven niet meer te kraaien. Het is hun werk om onophoudelijk te eten, en zij zijn hun eigen product.

Onder het door mensenhand geschapen zonlicht
is droom
noch dageraad.

Hier een Engelstalig artikel over Shang Ch’ins leven en werk door Steve Bradbury.