Wang Wei en Pei Di, ‘Bij de rivier de Wang’

Wang Wei (ca. 701-761) is samen met Li Bai (701-762) en Du Fu (712-770) een van de belangrijkste dichters uit de Tangdynastie (618-906), een periode waarin de Chinese literatuur tot grote bloei kwam. Van zijn werk zijn zo’n vierhonderd gedichten overgeleverd. Zoals de meeste dichters had Wang Wei een ambtelijke carrière; hij steeg vrij geleidelijk in rang, zonder ooit een heel erg invloedrijke functie te verwerven. Een deel van zijn werk, met name zijn vroegere gedichten, handelt dan ook over gebeurtenissen uit het openbare, ambtelijke leven. Wang Wei is echter vooral beroemd geworden door zijn zogenaamde natuur- of landschapsgedichten. Kenmerkend voor dergelijke gedichten is dat de dichter de schoonheid van het landschap wil laten zien en tegelijkertijd zijn persoonlijke gevoelens en ideeën van een bepaald moment wil uitdrukken – de natuur als spiegel van de ziel.

Een gedeelte van die poëzie, zoals de hier vertaalde reeks, speelt zich af in of gaat over Wang Wei’s buitenverblijf aan de rivier de Wang, dat ooit van de dichter Song Zhi (656-712) was geweest. Gedurende de laatste twintig tot dertig jaar van zijn leven trok Wang Wei zich regelmatig terug in de bergen, eerst in het Zhongshangebergte ten zuiden van de toenmalige hoofdstad Chang’an en later in zijn buitenverblijf, dat zo’n vijftig kilometer ten zuiden van de hoofdstad lag. Op deze manier combineerde Wang Wei zijn ambtelijke plichten aan het hof met zijn taoïstisch-boeddhistische voorkeur voor een teruggetrokken bestaan in de rust en stilte van de natuur. Volgens bepaalde bronnen heeft hij zijn buitenverblijf aan de rivier de Wang na de dood van zijn moeder zelfs als boeddhistisch klooster laten inrichten.

Over Pei Di (716-?) is weinig bekend. Hij was een van Wang Wei’s beste vrienden en Wang Wei heeft ruim dertig gedichten aan, over of met hem geschreven. De beroemde reeks over de rivier de Wang schreven de twee dichters samen, zo vertelt een korte inleiding. Wang Wei’s deel van de reeks is vaak en in vele talen vertaald, soms ook slechts delen ervan. Pei Di’s helft wordt meestal weggelaten, omdat zijn poëzie minder belangrijk werd geacht. Toch heeft zijn bijdrage in deze reeks kwaliteit, al is zijn stijl veel directer en explicieter dan die van Wang Wei. Het werk van beide dichters heeft een rijke filosofische en boeddhistische ondertoon, maar Wang Wei’s poëzie, die aan de oppervlakte bedrieglijk eenvoudig lijkt, is over het algemeen veel suggestiever en biedt daardoor meer interpretatiemogelijkheden. Pei Di’s gedichten zijn vaker vertellend van toon. Dat is bijvoorbeeld heel duidelijk in het beroemde gedicht ‘Hertenloo’ (waarvan Eliot Weinberger en Octavia Paz negentien vertalingen verzamelden en van commentaar voorzagen, in 19 Ways of Looking at Wang Wei). Waar Wang Wei’s regels eenzaamheid oproepen en voelbaar maken, deelt Pei Di eenvoudig mee dat hij inmiddels de enige bezoeker op die plaats is. Daarnaast maakt Pei Di de herten uit de titel expliciet afwezig, bij Wang Wei is hun afwezigheid impliciet.

Tegelijkertijd belichten deze gedichten over dezelfde onderwerpen ook elkaar en is het boeiend om steeds twee gedichten over precies hetzelfde onderwerp zo naast elkaar te zien. In sommige gevallen hebben de dichters tegengestelde ideeën gehad; zo schrijft Wang Wei in het gedicht ‘Honingbomenpad’ dat een poortwacht gastvrij de ingang blijft vegen, voor het geval er iemand langs mocht komen; bij Pei Di veegt er juist niemand. In andere gevallen hebben de dichters min of meer gelijke ideeën gehad: in het eerste gedicht bijvoorbeeld, ‘Bekken van Meng’, contrasteren beide dichters op hun eigen manier het idee van oud met nieuw, van verleden met heden.

Sommige gedichten laten ook duidelijk de overheersende invloed van de schriftelijke traditie zien. In veel Chinese poëzie verwijzen dichters in hun werk naar beroemde dichtregels, uit bijvoorbeeld het Boek der Oden (Shijing, van ongeveer 1000-600 v. Chr.) of de Liederen van het Zuiden (Chuci, toegeschreven aan Qu Yuan, ca. 339-278 v.Chr.), naar belangrijke filosofen (zoals Confucius, 551-479 v.Chr., of Mencius, ca. 372-289 v.Chr.) of naar geschiedschrijvingen (zoals die van Sima Qian, 145-87? v.Chr.). In ‘Magnoliabed’, bijvoorbeeld, refereren beide dichters aan het derde gedicht van de ‘Negen Liederen’ van Qu Yuan en in beide versies van ‘Lakbomentuin’ staat de taoïstische filosoof Zhuang Zi (vierde eeuw v.Chr.) centraal. Maar ondanks dezelfde associaties in de gedichten is het contrast tussen de suggestieve Wang Wei en de concretere Pei Di groot.

Alle gedichten in de reeks bestaan in het origineel uit vier regels van vijf karakters, waarmee in weinig woorden veel wordt gezegd. Daarbij werden allerlei voorschriften van tooncontrasten, rijm en structuur gehanteerd; de meeste gedichten hebben een opening, voortzetting, wending en slot. In mijn vertaling heb ik de structuur en de beknoptheid van de gedichten zoveel mogelijk proberen te behouden, en heb ik enigszins recht proberen te doen aan de strakke vorm door elk vers in tien lettergrepen te vertalen, maar zonder rijm of vast ritme. Ik heb ervoor gekozen de gedichten een natuurlijk ritme te geven omdat beide dichters volgens mij, ondanks de vele voorschriften die zij volgden, niet in gekunsteldheid vervallen. Wang Wei’s kracht ligt in de beelden die hij oproept, Pei Di kenmerkt zich door zijn directe verwoording van zijn gevoelens; dat heb ik tot inzet van mijn vertalingen willen maken.

Deze vertalingen maken deel uit van een omvangrijke anthologie van de klassieke Chinese landschapspoëzie die zal verschijnen bij De Arbeiderspers. Voorjaar 2010 verscheen bij de Atalanta Pers een bibliofiele uitgave van deze reeks met reacties daarop in beeld die zijn gemaakt door Hans Landsaat en René Bakker.

Bij de rivier de Wang

Wang Wei & Pei Di

Ten geleide

Mijn buitenverblijf ligt in het rivierdal van de Wang. Je kunt er naar de Laagte van Meng gaan, naar de Huaziheuvel, de herberg De gevlamde abrikoos, de Bamboehakbosbergen, het Hertenloo, het Magnolialoo, de Kornoeljeoever, het Honingbomenpad, het Meerpaviljoen, de Zuidheuvel, het Yimeer, de Wilgengolven, de Schietstroom bij de goudenregens, de Goudzandbron, het Witterotswad, de Noordheuvel, de Hut tussen het bamboe, de Magnoliahelling, de Lakbomentuin en de Pepertuin. Daarover schreven Pei Di en ik toen we niets om handen hadden de volgende kwatrijnen.

孟城坳
Laagte van Meng

Wang Wei

新家孟城口
古木餘衰柳
來者復為誰
空悲昔人有

Mijn nieuwe huis bij de ingang tot Meng:
oud loofhout, laatste kwijnende wilgen.

Wie zullen hier later ooit nog komen,
vergeefs treurend om wat er vroeger was?

Pei Di

結廬古城下
時登古城上

古城非疇昔
今人自來往

Een huis aan de voet van de oude stad,
soms klim ik boven de oude stad uit.

De oude stad is geen verleden tijd:
hier komen en gaan de mensen van nu.

華子岡
Huaziheuvel

Wang Wei

飛鳥去不窮
連山復秋色
上下華子岡
惆悵情何極

Onafgebroken vliegen vogels weg,
de bergen keren terug naar de herfst.

Ik ga de Huaziheuvel op en neer
– diepe gevoelens van melancholie.

Pei Di

落日松風起
還家草露稀
云光侵履跡
山翠拂人衣

De zon daalt, wind steekt op in de dennen,
bij thuiskomst is het gras al bijna droog.

Licht valt door de wolken op de sporen,
het berggroen strijkt over onze kleding.

文杏館
Herberg De Gevlamde Abrikoos

Wang Wei

文杏裁為梁
香茅結為宇
不知棟里云
去作人間雨

Spanten van gevlamd abrikozenhout,
het dak geweven van geurig rietgras.

Zouden de wolken tussen het balkwerk
regen gaan brengen onder de mensen?

[Regel 3 verwijst naar twee regels van Guo Pu (276-324) uit het gedicht ‘Reizen met onsterfelijken’, die de woning van een taoïstische priester beschrijven: ‘Wolken ontstaan tussen de dakspanten, wind komt vanaf de ramen en de deur.’]

Pei Di

迢迢文杏館
躋攀日已屢
南嶺與北湖
前看復回顧

Ver, ver is De Gevlamde Abrikoos,
de beklimming duurt enkele dagen.

Tussen de Zuidrug en het Noordermeer
kijk ik soms vooruit, dan weer achterom.

斤竹嶺
Bamboehakbosbergen

Wang Wei

檀欒映空曲
青翠漾漣漪
暗入商山路
樵人不可知

Rankheid weerkaatst in lege meanders,
frisgroen golft in zachte rimpelingen.

Ik glip de paden van de berg Shang in,
zelfs houthakkers hebben er geen weet van.

[Regel 3 verwijst naar de zogenaamde ‘Vier Withoofden’, die zich bij de troonsbestijging van de eerste keizer in 221 v.Chr. als kluizenaar terugtrokken op de berg Shang in de provincie Shaanxi omdat ze weigerden zijn autoritaire bewind te dienen.]

Pei Di

明流紆且直
綠筱密復深
一徑通山路
行歌望舊岑

De heldere beek is bochtig en steil,
het groene bamboebos is dicht en diep.

Een smalle weg leidt recht naar het bergpad,
zingend kijk ik naar de oude pieken.

鹿柴
Hertenloo

Wang Wei

空山不見人
但聞人語響
返景入深林
復照青苔上

Lege bergen, er is niemand te zien,
alleen het geluid van stemmen weerklinkt.

Avondstrijklicht valt het dichte bos in,
op het blauwgroene mos glanst het weer op.

Pei Di

日夕見寒山
便為獨住客
不知松林事
但有麏麚跡

Avondval met zicht op koude heuvels,
ik ben inmiddels de enige hier.

Wat zou er omgaan in het dennenbos?
Er zijn enkel sporen van reebokken.

木蘭柴
Magnolialoo

Wang Wei

秋山斂余照
飛鳥逐前侶
彩翠時分明
夕嵐無處所

De herfstbergen grijpen het laatste licht,
vogels vliegen hun vrienden achterna.

Van tijd tot tijd blinkt een helder groen op,
voor avondnevel is hier geen plaats meer.

Pei Di

蒼蒼落日時
鳥聲亂溪水
緣溪路轉深
幽興何時已

In het diepe blauw bij zonsondergang:
vogelgetsjilp versmelt met beekwater.

Het pad langs de beek draait de diepte in,
– zou deze rust mij ooit gaan tegenstaan?

茱萸泮
Kornoeljeoever

Wang Wei

結實紅且綠
復如花更開
山中倘留客
置此茱萸杯

Vruchtdragend zijn de heesters rood met groen,
alsof de bloesems nog een keer bloeien.

Wanneer er iemand in de bergen is,
bied hem dan een beker bessenwijn aan.

[Kornoelje wordt sinds lang geassocieerd met ‘bescherming’. Tijdens het Dubbel Negen-festival (op de negende dag van de negende maan, een festival dat wordt geassocieerd met ‘lang leven’ omdat negen, jiu, in het Chinees hetzelfde klinkt als ‘langdurig’) dronk men onder andere wijn gemaakt van kornoeljebessen, en takjes rijpe bessen werden tijdens het festival op het middel gedragen om ongeluk af te wenden. Ook chrysanten horen traditiegetrouw bij het festival.]

Pei Di

飄香亂椒桂
布葉間檀欒
云日雖回照
森沈猶自寒

Geuren drijven als peper en kaneel,
ranke bamboe tussen blad her en der.

Al weerkaatst de zon tussen de wolken,
in het diepe bos blijft het toch nog koud.

宮槐陌
Honingbomenpad

Wang Wei

仄徑蔭宮槐
幽陰多綠苔
應門但迎掃
畏有山僧來

Een paadje beschut door honingbomen:
dik groen mos groeit in de diepe schaduw.

Toch veegt de poortwacht gastvrij de ingang,
– er mocht eens een bergmonnik langskomen.

Pei Di

門南宮槐陌
是向欹湖道
秋來山雨多
落葉無人掃

Ten zuiden van de poort naar het Yimeer
loopt een wegje: het Honingbomenpad.

Het najaar brengt de bergen veel regen,
de bladeren vallen en niemand veegt.

臨湖亭
Meerpaviljoen

Wang Wei

輕舸迎上客
悠悠湖上來
當軒對樽酒
四面芙蓉開

Een kleine vlet haalt de geëerde gast,
traag nadert hij van ver over het meer.

Op de veranda met een beker wijn;
lotussen bloeien overal rondom.

Pei Di

當軒彌滉漾
孤月正裴回
谷口猿聲發
風傳入戶來

Op de veranda: deinende vlakte,
aarzelend verschijnt de eenzame maan.

Uit de vallei weerklinkt apengekrijs,
het komt door het raam naar binnen waaien.

南垞
Zuidheuvel

Wang Wei

輕舟南垞去
北垞淼難即
隔浦望人家
遙遙不相識

In een kleine boot naar de Zuidheuvel,
de Noordheuvel is lastig bereikbaar.

Aan de overkant zijn mensen te zien,
ver, heel ver weg, we kennen elkaar niet.

Pei Di

孤舟信風泊
南垞湖水岸
落日下崦嵫
清波殊淼漫

Eenzaam laat ik me drijven op de wind,
tot aan de oever bij de Zuidheuvel.

De zon gaat onder in de berg Yanzi,
ver weg sterven de heldere golven.

[De berg Yanzi ligt in de provincie Gansu; volgens een oude legende zou de zon elke avond in deze berg afdalen.]

欹湖
Yimeer

Wang Wei

吹簫凌極浦
日暮送夫君
湖上一回首
山青卷白云

Fluitspel reikt voorbij de verste oevers,
in de schemering breng ik mijn vriend weg.

Vanaf het meer werp ik een blik terug:
het berggroen krult de witte wolken in.

Pei Di

空闊湖水廣
青熒天色同
艤舟一長嘯
四面來清風

Leeg en ruim: uitgestrekt is het water,
blauw en glanzend: zo is ook de hemel.

Ik meer de boot af, fluit een lange toon,
een frisse wind waait van alle kanten.

[De lange fluittoon is een taoïstische ademhalingstechniek tussen fluiten en neuriën in, die associaties wekte van onsterfelijkheid en van harmonie met de natuur. Er waren twaalf verschillende fluittonen tijdens de Tangdynastie, die elk weer andere gevoelens uitdrukten.]

柳浪
Wilgengolven

Wang Wei

分行皆綺樹
倒影入清漪
不學御溝上
春風傷別離

Alle prachtige bomen op een rij
weerkaatsen in de heldere rimpels.

Het is niet zoals op paleisgrachten,
waar de lentewind het afscheid triest maakt.

Pei Di

映池同一色
逐吹散如絲
結陰既得地
何謝陶家時

Het beeld in het meer heeft dezelfde kleur
– uiteengeblazen als zijdedraden.

Schaduwen ontstaan en worden langer,
heel veel dank voor de tijd bij meester Tao!

[Meester Tao is de dichter Tao Qian (365–427), die zich terugtrok uit zijn ambtelijke functie om te gaan leven van de opbrengst van zijn land.]

欒家瀨
Schietstroom bij de goudenregens

Wang Wei

颯颯秋雨中
淺淺石溜瀉
跳波自相濺
白鷺驚復下

De wind ruist in de herfstige buien,
snel stroomt het water over de stenen.

Springende golven slaan tegen elkaar,
een zilverreiger schrikt op en daalt weer.

Pei Di

瀨聲喧極浦
沿步向南津
泛泛鷗鳧渡
時時欲近人

Gekabbel klinkt tot ver op de oevers,
ik loop langs de Schietstroom naar het Zuidveer.

Meeuwen en eenden dobberen over,
soms willen ze de mensen naderen.

金屑泉
Goudzandbron

Wang Wei

日飲金屑泉
少當千餘歲
翠鳳翔文螭
羽節朝玉帝

Drink iedere dag van de Goudzandbron,
een druppel is meer dan duizend jaren:

de blauwe feniks met bonte draken
zweeft in vedertooi naar Keizer Jade.

[De taoïsten geloofden dat goud onsterfelijkheid bracht en voerden er daarom vele alchemistische experimenten mee uit. De Koningin-moeder van het Westen, het taoïstische symbool van lang leven, zou op een azuurblauwe feniks hebben gereden die werd getrokken door bontgestreepte dieren. Keizer Jade is de hoogste godheid in het taoïstische pantheon.]

Pei Di

瀠渟澹不流
金碧如可拾
迎晨含素華
獨往事朝汲

Stil water, er is geen rimpeling meer,
alsof goud en smaragd te plukken zijn.

De dageraad draagt een witte glans mee,
eenzaam ga ik ochtendwater putten.

白石灘
Witterotswad

Wang Wei

清淺白石灘
綠蒲向堪把
家住水東西
浣紗明月下

Het wad is kristalhelder en ondiep,
de groene bies bijna rijp voor de pluk.

Families oost en west van het water
wassen zijde onder de lichte maan.

[laatste regel verwijst naar de legendarische Xi Shi, een van China’s vier schoonheden, die ooit in een ver dorpje kleren zat te wassen onder het maanlicht. Ze werd door de koning van Yue aan de koning van Wu gegeven. Door hem te verblinden met haar schoonheid leidde ze hem af van regeringszaken, waarna de staat Wu verzwakte en door de koning van Yue ten val kon worden gebracht.]

Pei Di

跂石復臨水
弄波情未極
日下川上寒
浮云淡無色

Ik zit op een rots, steeds komt het water:
spel met golven, een stroom van emoties.

De zon daalt, kou hangt over de rivier,
wolkensluiers drijven kleurloos voorbij.

北垞
Noordheuvel

Wang Wei

北垞湖水北
雜樹映朱欄
逶迤南川水
明滅青林端

Op de heuvel ten noorden van het meer
glanst een leuning rood tussen de bomen.

Kronkelend: de rivier in het zuiden
verschijnt aan de bosrand en verdwijnt weer.

Pei Di

南山北垞下
結宇臨欹湖
每欲采樵去
扁舟出菰蒲

Aan de Noordheuvel bij de Zuidbergen
is een huisje gebouwd aan het Yimeer.

Steeds als ik brandhout wil gaan sprokkelen
zet ik in een bootje koers naar het riet.

竹里館
Hut tussen het bamboe

Wang Wei

獨坐幽篁里
彈琴復長嘯
深林人不知
明月來相照

Eenzaam tussen het donkere bamboe,
beurtelings fluit ik en speel de citer.

Het bos is diep, niemand heeft weet van mij
– de heldere maan komt me beschijnen.

[De eerste regels verwijzen naar ‘Berggeest’, het negende van de ‘Negen liederen’ uit De liederen van het Zuiden. De spreker treurt daarin omdat zijn geliefde (de geest) niet naar hem toe kan komen en wacht eenzaam op haar in een donker bamboebos. Voor het fluiten, zie de noot bij Pei Di, ‘Yimeer’.]

Pei Di

來過竹里館
日與道相親
出入唯山鳥
幽深無世人

Ik bezoek de hut tussen het bamboe,
met de dag wordt de weg me vertrouwder.

Alleen bergvogels vliegen af en aan,
in het diepe donker zijn geen mensen.

辛夷塢
Magnoliahelling

Wang Wei

木末芙蓉花
山中發紅萼
澗戶寂無人
紛紛開且落

Waterleliebloemen aan boomtakken
stralen hun kelken rood de bergen in.

Een verlaten woning aan een bergbeek
– een voor een gaan ze open en vallen.

[De tweede regel verwijst naar ‘De godin van de rivier de Xiang’, het derde van de ‘Negen Liederen’ uit De liederen van het Zuiden, waarin de spreker, een sjamaan, treurt omdat hij zijn geliefde niet kan ontmoeten. Hij vergelijkt een ontmoeting met haar met het vinden van wilde vijgen in het water of het groeien van lotusbloemen aan boomtakken. Wang Wei noemt op zijn beurt magnolia’s lotussen die aan bomen groeien.]

Pei Di

綠堤春草合
王孫自留玩
況有辛夷花
色與芙蓉亂

Lentegras op een groene dijk bijeen,
een eenzaat blijft vanzelf staan genieten.

En dan zijn er ook nog magnolia’s!
Hun kleur vermengt zich met de lotussen.

漆園
Lakbomentuin

Wang Wei

古人非傲吏
自闕經世務
偶寄一微官
婆娑數株樹

Meester Zhuang was geen trotse ambtenaar,
hij had niet veel op met bestuurszaken.

Als bij toeval kreeg hij een lichte post:
onbekommerd telde hij de bomen.

[Meester Zhuang is de taoïstische wijsgeer Zhuang Zi, die een tijdje als bewaker van een lakbomentuin heeft gediend.]

Pei Di

好閑早成性
果此諧宿諾
今日漆園游
還同莊叟樂

Gemak werd al vroeg mijn tweede natuur
– hier is een oude belofte vervuld.

Vandaag struin ik door de lakbomentuin
en hervind de vreugde van meester Zhuang.

椒園
Pepertuin

Wang Wei

桂尊迎帝子
杜若贈佳人
椒漿奠瑤席
欲下云中君

Kaneelwijn als welkom voor dame Xiang,
pollia als gift aan deze schoonheid.

Pepersaus op de jade offermat:
moge de Wolkenheer nederdalen.

[Dame Xiang was een van de dochters van de legendarische keizer Yao, getrouwd met de even legendarische keizer Shun. Toen hij stierf wierp ze zichzelf in de rivier de Xiang. Pollia is pollia japonica, een plant die in augustus-september witte bloesems draagt. De Wolkenheer is de godheid die wordt aangesproken in de tweede van de ‘Negen Liederen’ uit De Liederen van het Zuiden. Ook de kaneelwijn, pollia, pepersaus en jade offermat zijn verwijzingen naar de ‘Negen Liederen’.]

Pei Di

丹刺罥人衣
芳香留過客
幸堪調鼎用
願君垂采摘

Rode punten haken in de kleding,
hun geur blijft hangen aan de reiziger.

Gelukkig zijn ze bruikbaar in de pan,
wie wil kan zich buigen en ze plukken.

Yi Sha, gedichten

Yi Sha (1966, China) kan tot de zogenaamde ‘volkse’ stroming in de Chinese poëzie worden gerekend, die zich door haar thema’s en taalgebruik afzet tegen de meer ‘intellectuelere’ dichters. Yi Sha is een echte provocateur, die als dichter en polemist menig schandaal heeft veroorzaakt, niet alleen door het soort onderwerpen dat hij behandelt, maar vooral door de manier waarop hij die neerzet. De hier gepresenteerde selectie die hij zelf voor Poetry International maakte zijn tekenend: de gedichten gaan over van alles en nog wat, variërend van alledaagse dingen als politieauto’s met gillende sirenes in rondspetterende moddersneeuw en het eten van lam, tot eerbiedwaardige onderwerpen als de dood van een vooraanstaand persoon als Arafat, borstkanker of Vietnam. Hoe dan ook wordt in alle gevallen het onderwerp, en daarmee de lezer, op de hak genomen: met zijn zwarte humor plaatst Yi Sha alles en iedereen buiten zijn normale, alledaagse context.

Zelf noemt Yi Sha de taal hij daarbij hanteert ‘naakt’, en inderdaad kennen zijn gedichten weinig opsmuk, in de vorm van duistere beeldspraak of ingenieuze taalspelletjes. Zijn gedichten zijn heel direct, dat wil zeggen, geschreven in de spreektaal en gericht op het beschrijven van de ‘kale feiten’, bijna zoals een documentaire beelden registreert.

Yi Sha werd geboren in Chengdu, de hoofdstad van de westelijke provincie Sichuan, en studeerde Chinees aan de Normal University in Beijing. Momenteel werkt hij aan de Foreign Language University in Xi’an. Yi Sha, die al vele publicaties en poëzieprijzen op zijn naam heeft staan, schrijft poëzie, essays en korte verhalen; vooral zijn poëzie is in vele talen vertaald. Zijn blog (in Chinees) is te vinden op http://blog.sina.com.cn/yisha

Zo van die dingen op een sneeuwdag

Op de straten op een sneeuwdag
spettert de moddersneeuw hoog op
een laatdunkende
politieauto komt met sirene voorbij
net zoals normaal
overal tussendoor schietend
het leuke is
dat hij er solide uitziet
maar zijn sneeuwjurk
niet van zich af kan schudden
net zoals
alle andere auto’s
die allemaal lijkwagens lijken
daarom heeft hij haast
een dichter
die juist op dat moment
op de modderige straat
voortploetert
en door zijn
vieze wielen
onder de modderspetters komt te zitten
is getuige van dat alles
en met een brok in zijn keel
bedenkt hij
gedichten zijn als sneeuw
in hun dubieuze relatie
tot deze staatspolitieauto’s

Ik ben zomaar doorsnee, voor wie zou ik bang moeten zijn?

Mensen gaan over straat
elke keer
als ik bij de ingang van de bank
een geldtransportauto zie staan
stop ik abrupt
en maak een omweg

Maar bij twee keer
kom ik er wat laat achter
ik kan mijn passen niet ongedaan maken
moet maar flink doorbijten
en verder lopen
dat stelletje ziet eruit
als dieven al stelen ze niet

De afstand is zo klein
dat ik duidelijk het gezicht van de soldaat
half verborgen in de stalen helm kan zien
op zijn kin staan enkele baardharen
en hij heeft zo’n akelig geweer
dat op een oprechte slang lijkt
maar diep van binnen weet ik hoe het ervoor staat
want ik ben heel duidelijk –

Een beruchte bankrover
daar lijk ik echt niet op
dan zou ik al mijn schaamhaar moeten afscheren
en op mijn gezicht moeten plakken

Borstenonheil in de lente

Voor je de operatiekamer binnen werd geduwd
lag je op het bed dat je vervoerde
en zei tegen je beste vriendin
‘als ik wakker word en
deze twee schatten niet meer heb
dan was het dus kanker’
je sprak en gebaarde
met je handen voor je borst

Maar tegen mij – je echtgenoot
zei je helemaal niets
je wist heel goed dat ik
ervoor zou moeten tekenen
had je zo’n vertrouwen in mij
welke beslissing ik ook zou maken
inclusief mijn akkoord om
je mooie borsten te laten amputeren?

Plotseling had ik het gevoel alsof
deze lente niet voorbij kon gaan
ik was bang voor alles wat kon gebeuren
bang dat god zich ineens tegen ons zou keren
in gedachten knielde ik en knielde ik
ontelbare malen voor hem neer
en smeekte hem alles van mij weg te nemen
maar de borsten van mijn vrouw te sparen

Ik stond buiten de operatiekamer
te wachten op het oordeel
een seconde leek een jaar
een boer die niet kon schrijven
en aan mij stond te trekken
om mij in plaats van hem te laten tekenen
scheepte ik af

Dat boertje
bedacht plotseling
dat hij wél zijn eigen naam kon schrijven
en zo was het probleem opgelost
zodat zijn vrouw
een vrouw
zonder borsten werd

Liefste, om eerlijk te zijn had ik gisteren
op de oriëntatiemiddag
vóór je operatie
toen de deur van een verpleegkamer zomaar openstond
in een oogopslag twee
vrouwen gezien wier borsten geamputeerd waren
de dokter was hen net opnieuw aan het verbinden
ik vond dat ze nog altijd mooi waren
ik was dus al wel een beetje voorbereid

Geleide raketten en poëzie

Voor ik de deur uit ging
zei ik tegen mijn zoon
vanavond
moet papa
voor een groep studenten
die leren hoe je geleide raketten maakt
aan de ingenieursopleiding van de tweede artillerie-eenheid
een praatje gaan houden over poëzie
jij moet
netjes hier
thuis blijven
wachten tot mama terugkomt

Nadat ik die avond
van huis was gegaan
brak mijn zoon zich
het hoofd
over hoe het kon
dat zijn vader die alleen over poëzie kon praten
les moest gaan geven
aan mensen die later geleide raketten moesten maken
geleide raketten zijn supervet
en poëzie was enkel helder maanlicht voor het bed

Drie uur later
kwam ik thuis
mijn vrouw was er al
mijn zoon sliep nog niet
hij vroeg mij
of ik nog geleide raketten had gezien
nee zei ik
ik heb geld gezien zei ik
da’s wel genoeg
en ik overhandigde
mijn zoon de envelop
die een kolonel mij had gegeven
snel telde hij de biljetten
en zei toen tegen me
papa, ga de volgende keer
maar praten bij atoombommenmakers
die geven vast nog meer

Een lammetje

Tegen de avond zat ik
buiten voor het huis
op een bank
en zag op het veldje voor mij
een lammetje gras eten
het lichaam van het lam
was nog mooier dan een baby
in de omtrek was niemand
ik trok gekke bekken naar hem
en malend met mijn onderkaak
begon ik stiekem zijn engelachtige
uitdrukking te imiteren
maar wat ik deed leek nergens op
waarschijnlijk omdat
ik geen graseter ben
daarna verdween het laatste restje zonlicht
de schemering was overal rondom
en ik kon hem niet meer zien

De volgende dag bij het avondeten
was dat perfecte lammetje
al veranderd
in kleine stukjes
de stoom kwam er af
schapengeur verspreidde zich
en werd op onze tafel neergezet
met de uitdrukking van gras kauwen
die ik de vorige avond
van hem had geleerd
zette ik mijn tanden in zijn vlees

China’s realiteitszin komt door het onvermogen om een krachtige werkelijkheid te verzinnen

De relatie die gevonden moet worden is gevonden
het geld dat uitgegeven moet worden is besteed
maar de leningen van vrienden
zijn nog niet opgenomen
de reden is snel gevonden
de kip die aan de bankdirecteur was geschonken
kwam twee uur te laat
de directeur, brandend van ongeduld,
had al maar vast viagra ingenomen
zijn pik ging niet meer plat
hij bleef maar overeind
brandend in het vuur van de passie
maar volkomen nutteloos
een alles verterend vuur
dat uiteindelijk omsloeg in een
woede die alleen door wraak
kon worden weggenomen
en daardoor deed hij helemaal niks
‘Alleen daardoor?’
‘Alleen daardoor!’
door de gelatenheid van mijn vrienden
geneerde ik me
voor mijn eigen verbijstering
ik als schrijver
weet niks van de werkelijkheid
als ik de werkelijkheid beschrijf
ben ik bang dat nog onwetender lezers
me voor huichelaar uitmaken

Portret van een Noord-Europese dichter

1
Zijn zanghouding lijkt op die van een Italiaan
als hij drinkt lijkt hij een Russische zatlap – vrij van vorm maar niet van geest
maar hij is een zuivere Germaan
een door en door Zweedse dichter
af en toe – alleen af en toe
komt het ineens in hem op om naar Noorwegen te verhuizen
het honorarium dat het buurland aan schrijvers betaalt
is tien keer hoger dat dan van zijn moederland

2
Hij schijnt tot de top drie van Zweedse dichters te horen
in zijn gloriejaren
was de metro in Stockholm
vol gehangen met zijn portret
deze lente kwam hij naar Kunming
in de bloemenzolder van China
waarschuwde hij zijn Chinese vakgenoten
‘pas op voor romantiek’
hij zei: ‘Ik was nogal pessimistisch over de Chinese poëzie’
maar hij vervolgde onmiddellijk: ‘een paar jaar geleden’

3
Op de dag van de podiumvoordracht op het poëziefestival
lag hij de hele dag te slapen in zijn hotelkamer
zijn krachten sparend en in eerbiedige afwachting
van de rituele komst van het dichterlijke leven
in de schemering op weg naar de plaats van de voordracht
onderhield hij iedereen in de minibus
met een cocktail van aardbeiensap en Chinese brandewijn
natuurlijk dronk hij zelf het meeste
zijn voordracht van die avond kreeg grote bijval
die avond, na afloop van de voordracht,
kreeg zijn aansporing om naar de wallen te gaan
geen reactie

4
De volgende ochtend bij het ontbijt
tekende hij op het notitieboek van de vrouwelijke chef
een levensechte naakte vrouw
wij voelden ons flink opgelucht
ah! dat wilde hij dus!
na er nog een hele nacht over te hebben gedacht
opperden wat waardeloze Chinese poëziecritici
‘het is een metafoor – hij wil brood’
uiteindelijk dachten we het helemaal te hebben begrepen
hij wilde koffie en verlangde gezelschap

5
Ik was buiten het theater geprogrammeerd
en tijdens mijn voordracht in het theehuis ‘tussen de bloemen’
na een uitvoering van een trage Chinese citer
verscheen hij in het publiek
heel opzichtig
lachend als een idioot
en als hij niet lachte
leek hij te vliegen
toen hij mij om mijn dichtbundel vroeg
had ik net mijn laatste exemplaar weggegeven

6
Een vriendelijk Chinese vrouw
merkte op dat hij al de hele week hetzelfde overhemd droeg
om zijn reisroute – na zijn vertrek via Thailand terug naar Zweden –
lachten de mannen meewarig
de laatste avond
was er zelfs geen tijd meer voor afscheid
ik zag hem als een geest
een bar bij het theater binnenschieten
daarna was hij verdwenen
ik herinner me dit zomaar ineens weer
op een avond dat ik in het Stenen Woud bij Kunming verbleef
en hij aan de zij van een Dai zangeresje, koket als een slang
heen en weer drentelde
ook als een geest

Afwijzing in de Amerikaanse ambassade

De hele ochtend
drongen zo’n honderd mensen samen in een kleine ruimte
als de opslagruimte van een smokkelboot
in de verveling van het wachten op een visum
werd een meisje dat ballet leerde dansen
het mooiste punt van de hele zaal

Voordat ik de visumbeambte ontmoette
was ik al weinig hoopvol gestemd
zo zag ik tussen de mensen die een visum kregen
bijna geen jongemannen
er waren er twee
de ene zag er oud en bedaard uit
de andere was een dwerg die nog niet tot het raam kwam
Amerika was bang
echt bang
ze waren nu bang voor mannen
o la! de visumbeambte met een lange baard
leek eigenlijk meer
op een moslim dan ik
en nog meer op een terrorist
zonder er lang over na te denken
wees hij mij resoluut af
het was vast het medelijden van een orang-oetang met een orang-oetang
in één oogopslag zag hij in mijn ogen
de verborgen moordzuchtige blik
achterdocht tegen emigratie?
bestaat dat dan?
de grote dichter Li Bai uit de achtste eeuw wilde naar Perzië emigreren
je moet verdomme geen belachelijke grap met me uithalen

toen ik naar buiten banjerde
was het balletmeisje
door een zwarte vrouw bij het raam afgewezen
ze was echt zo blij als een eend die gaat vliegen
vrolijk roepend liep ze weg
‘haar ouders dwongen haar zeker naar Amerika te gaan…’
luidde het steekhoudende oordeel van een van de teamleden

De neerslachtigheid van Vietnam

1
de regen slaat op de bananen
het is niet te zien dat er tranen vallen
wat overblijft zijn deze
natte stillevens

Vietnam is neerslachtig

2
diep in de nacht
kijk ik naar een oude heldenfilm
en ontdek een
neerslachtig Vietnam
uit mijn geheugen diep ik
die zwartwitte films op
op het scherm regent het

3
ooit heb ik in een lang gedicht geschreven:
‘oorlog is onechte/valse romantiek,
zij houdt haar geweer op een mooie manier vast
alsof ze op een harp speelt’

het geschrevene was ‘de weg terug naar je geboorteplaats’
het geschrevene was een Vietnamese schone
die mij erg depressief maakte

4
Ik denk aan een vriend
die naar Vietnam is geweest
om bewijzen te zoeken voor de neerslachtigheid van Vietnam
na enig beraad werd hij teruggehaald
mijn vriend
is geen neerslachtig mens
de kern is dat hij
neerslachtigheid niet aanvoelt

5
Over welk ‘Zuiden van de wolken’ heb je het?
Vietnam is het zuiden van het zuiden van de wolken
is het grensgebied van het wolkenland
onder de wolken
spoelt een grote rivier de zee in

6
sommigen vergelijken dit
met een vochtige vagina
het briljante was: Amerika
die pik die zich overal roekeloos insteekt
liep hier een flinke breuk op
voortaan had die zichzelf verheerlijkende man
een serieuze seksuele disfunctie
zoals Ernest Hemingway

7
Hoe zou ik durven neerkijken
op de mannen hier
die alleen commando’s sturen om van mijn vele landgenoten
begraafplaatsen op berghellingen te maken
daar hebben we allemaal zelf om gevraagd

ik zeg niet: ‘verontwaardigde soldaten hebben de overwinning’
ik wil zeggen: neerslachtige mannen
zijn de moedigste soldaten

8
Vietnam is zwaarmoedig

de regen slaat op de bananen
het is niet te zien dat er tranen vallen
wat overblijft zijn deze
natte stilleven

De dood van Arafat

‘Ik heb genoeg van die ouwe
die maar niet doodgaat en op een lepraleider lijkt
de klootzak hoeft zijn gezicht maar te laten zien
en de onrust tussen Palestina en Israël is gegarandeerd’

Dood, niet dood, bijna dood
de avond dat het recentste betrouwbare nieuws
van Arafats dood vanaf Parijs werd verspreid
moest ik denken aan een oude vriend
die enkel jaren geleden
privé
met mij sprak over
zijn indruk van deze politicus
zijn woorden –
geen visie
geen bewustzijn
geen intuïtieve kennis
geen mededogen
geen ziel
geen overtuiging
geen hart
geen longen
heb ik enkel vanwege
hun echte realiteitszin
hun gevoelige snaar
en de vitaliteit van zijn rijke woorden
meer dan tien jaar lang onthouden
(de taal die ik
als dichter nastreef
is toch wel ietsje anders)

Het stoffelijk overschot van Arafat
is terug naar zijn geboorteland vervoerd en begraven
wat ik kan doen is
is deze passage die in mijn hersens ligt opgeslagen opgraven
en begraven in de bloembak op mijn balkon

Rug naar de kerk

In Rotterdam
is het vrij normaal
om meeuwen en duiven samen te zien eten
daar is niets surreëels aan

In Rotterdam
worden meeuwen en duiven
het vaakst gevoed door
zwervers
– zo heb ik met eigen ogen aanschouwd

Met hun rug naar de kerk
zitten ze op een bank aan de rand van een plein
en voeren ze die witte engelen
brood en friet

En ik die langs kwam lopen
wilde ze ook heel graag voeren
maar was bang hen te storen
en dat een meeuw of een duif
mij, een vreemde buitenlander, een vinger zou afhappen

Vervolgens vond het volgende plaats:
sluw en steels rondkijkend
gooide ik een munt van één euro
rinkelend
in het ijzeren bakje van een zwerver

2007

Chen Li, ‘De rand van het eiland’

Chen Li (Taiwan, 1954) heeft een veelzijdig oeuvre op zijn naam staan. Hij staat bekend als een sociaal bewogen, humoristische dichter die graag experimenteert met nieuwe vormen en uitdrukkingswijzen. Chen is behalve dichter ook een groot muziekliefhebber en een productieve poëzievertaler, twee invloeden die duidelijk hun sporen hebben nagelaten in zijn werk. Vanuit zijn woonplaats Hualian, op de rand van het eiland Taiwan, kijkt hij de wijde wereld in, open voor alles wat menselijk is. ‘Ik bén het eiland,’ zei hij treffend in een gesprek dat Martin de Haan en ik met hem hadden.

Bundels

Voor de tempel

Zee-impressie

Een beschamend groot bed,
die femme fatale woelt de hele dag
met haar minnaar
een deken van waterblauw en golvend wit
van
         hier
naar
         daar

september 19744

Minnares

Mijn minnares is een ontstemde gitaar,
haar gladde romp verborgen in haar koffer
voor het schijnsel van de maan.

Af en toe haal ik haar eruit
en neem haar in mijn armen, zacht
streel ik haar koude hals.
Mijn linkerhand aan de sleutels, mijn rechter
aan de snaren, zo stem ik haar
tot ze goed gespannen is, een echt
zessnarig instrument, gespannen
haar ontvlambare schoonheid.

Maar als ik begin te spelen
breken ineens
de snaren.

oktober 19744

Dichtersdag

Toen zei hij omdat hijzelf poëzie was.Toen vervolgde hij dat hij zo schreef omdat hij zo wilde schrijven.Toen zei hij die het niet met hem en hem en hem eens wasdat hij poëzie schreef omdat zijn liefje hem te veel liefhad.De bladeren van de opgegeten rijstnoedels gooiden we in de rivier.Toen zei die grote dichter met die rode das en sportschoenendat poëzie de vettigheid van kleefrijst is die op het water drijften gelijk staken we onze armen ernaar uit. De dichters lachten.Degene die veel dronk én veel praatte zei dat poëzie nu eenmaalongrijpbaar is; daarop rochelde hij, improviseerde twee regelsen verontschuldigde zich dat zijn buik echt te dik was.Vervolgens sprongen we de rivier in, op de avond van dichtersdag.Toen ik zonk hoorde ik zeggen dat we in ons volgende levenook dichters zouden zijn, als, ik weet niet wie het zei,als de maan ook onze lijken zou zien.augustus 1975Noot van de vertaler: Dichtersdag wordt gevierd op de vijfde dag van de vijfde maand van de maankalender, de dag dat de beroemde dichter Qu Yuan (343?-278 v.Chr.) de verdrinkingsdood verkoos. Het is traditie om op die dag rijstnoedels gewikkeld in lotusbladeren te eten.

Dierenwiegeliedje

 

Voetstappen in de sneeuw

Kou vraagt om slaapdiepeslaap, vraagtom een gevoel zacht als een zwaaneen regel neergekrabbeld in rulle sneeuwin louter witte, witteinktneergekrabbeldom zijn stemming, de kouwitte sneeuwaugustus 1976

Dierenwiegeliedje

Laat de tijd vast zijn als de vlekken van een luipaardeen vermoeide watervogel glijdt over het water zacht zijntranen druppelend als een afgeschoten pijl voor hij neerkomtdit is de tuin de tuin zonder muziek de grijzige olifantkomt met zware zware stappen voorbij en vraagt jete zorgen voor de honingraat de honingraat zonder bijenVoor de nacht voor het gras zonder kleren ruim ik dauw wanneerde sterren rijzen de hemel traag hoger wordt dan de giraf in de deurlaat zogende moeders ver van hun kinderen gaan zoals eenkat uiteindelijk ook zijn gekromde rug ontspant volhard niet langerabstract in de kleur van liefde de hoogte van dromen wantdit is de tuin de tuin zonder muziekImiteer de klungelige ezel niet in zijn gesnurk als hij langsparadeertlaat de tijd zijn adem inhouden als een beer die voor dood gaat liggeneen paar sneeuwwitte bloemen slaan op zijn wimpers een paar vlindersik poets de deurplaat voor de stal voor de zwaluwen zonder dakrandwanneer de grijzige olifant met zware stappen voorbijkomt en je vraagtde kieren te stoppen voor de kapotte pilaar de pilaar zonder verdrietDit is de tuin de tuin zonder muziek adelaars stop met cirkelenjachthonden stop met rennen als het voorhoofd van engelenbreed genoeg voor vijftig forten en zevenhonderd rijtuigenlaat kinderen die ver van hun moeders zijn terugkeren zoals langbegraven mythes en religies opnieuw worden ontdekt en aangehangenik zal bidden voor de fruitbomen de fruitbomen ontdaan van hun fruitLaat de tijd vast zijn als de vlekken van een luipaardeen paar sneeuwwitte bloemen slaan op zijn wimpers een paar vlinderswek de woede niet van de leeuwen die rustig slapendit is de tuin de tuin zonder muziek de grijzigeolifant komt met zware zware stappen voorbij en vraagt jevraagt de modder om snel zijn voetstappen te verbergenjanuari 1977

Een huis

Eenvoud is een ingewikkeld huis, de minnaressenvan wie dat zeggen wonen misschien wel naast het postkantoorwat inhoudt dat ze gewend zijn in alle vroegte ansichten te ontvangen,tussen stempel en groet een grasveld te vinden, een vlucht zeemeeuwenof een bootwant een boot is een raam en een raam is groter dan een huisMaar echt onuitstaanbaar vinden ze de pakjesmetafooren dus moeten hun minnaars eerst een boom in klimmen, fruit plukken endoormidden snijden, de controversiële liefde erin stoppen, dichtlijmenen dan, alsof er niks is gebeurd, stiekem het fruit terughangenen naar beneden klimmenMaar de minnaressen moeten welwant de definitie van een eiland is: aan alle kanten omringd door zeede definitie van een la: gaat niet meer open als de sleutel kwijt isaugustus 1978

Stortregen

Wreed als de vleermuizen van gisteravondklapwiekende, gigantische vleugels dringen ineensde aluminium deuren en ramen van de weerloze slaap binnendrukken ongenadig een veeg teken op de mondhoek van de middag:een snerpende kreet –rondom zie je gesmolten en verstijfde tijdeen wirwar van kleine paadjesde angst te verdwalen wordt sneller nat dan de grond:ik wil mijn wereld kleiner dan een snoeptrommelsteviger dan kristalglasaugustus 1978

In een stad opgeschrikt door aanhoudende aardbevingen

In een stad opgeschrikt door aanhoudende aardbevingen hoor ikduizend kwaadaardige jakhalzen tegen hun kinderen zeggen:‘Mama, ik had ongelijk.’Ik hoor rechters huilenpastoors berouw hebben, ik hoorhandboeien uit kranten vliegen, schoolborden in beerputten vallenik hoor geleerden hun schoffel neerleggen, boeren hun bril,en dikke zakenlui hun roomboterkleren stuk voor stuk uittrekkenIn een stad opgeschrikt door aanhoudende aardbevingenzie ik geknielde pooiers vagina’s teruggeven aan hun meisjesnovember 1978

Wolkbreuk

 

Stormlied

Dertig jaar. De bedeesde blik van een kind.Weer om vijf uur wakker van een nachtmerrie.Nog altijd zijn er leraren om je te examineren.Nog altijd zijn er verklikkers om je aan te geven.Nog altijd zijn er drilmeesters, instructeurs,patrouilles om je in te tomen,je rechtschapenheid te controleren.Gezicht wassen, tanden poetsenen voor je naar de wc gaat dat gedicht uitlezenvan gisteravond.Ontbijttafel. Scooter.Vlag hijsen. Goedemorgen meester.Bij zon hardlopen.Bij regen een paraplu open en dicht klappen.Er waait een stormwindover de mist van een eeuw neerslachtigheidover het opgestapelde stof op de bureausover het vuil in de hoeken van de plaatselijke krantover de gemeenplaatsenover de hypocrisieover de boekentassenover de helm van het hoofd personeelszaken.Er waait een stormwindover de tranen van duizend jaar onrustover de reizigers die over doornen struikelenover het peinzende sterrenlicht in de donkere nachtover de opgebrande schrijvers met ogen vol woedeover de weduwen met dromen vol haat, bloedige haatover de mestgierover het grasgroenover de wilde rozen in zusjes haar.Dertig jaar. De zware stap van een schildpad.Blijkbaar nog steeds even trots.Blijkbaar nog steeds in staat te schaterlachen.Koude thee. Warm zweet.Naar boven. Einde les.Onderweg constant knipperende verkeerslichten. Leuzen.Geschiedenis. Zwarte mist.‘Er waait een stormwind, waarover waait hij dan?’Over alle mensen met liefde en tranen.oktober 1982Noot van de vertaler: ‘Er waait een stormwind, waarover waait hij dan?’ is een populair kinderspelletje in Taiwan.

Tarokokloof, 1989

1In de druilige lentekou probeer ik je stilte te doorgronden.Je uitgestrektheid is een vertrouwde nabijheid.Hemelhoge bergwanden liggen in mij als een korreltje zand.Wolken en nevel schuiven voorbij.In de vochtigheid wiegelt en rust het welig groen.Je tederheid is als adem,als de dwarreling van een blad, de zweefvlucht van een vogel,ze lijkt op het opengaan van de boombloesemsdie op de gladde, steile bergtoppen en kliffen staan.Je diepte aanvaardt pijn en verrukking,plechtig als het dichte regenwoud,de donkerblauwe sterrenhemel. Je intensiteitpasseert de woeste bergstromen van vorige zomer,galoppeert in de zonnige ochtendzoals de hazen huppelen en de vogels gaan.Het is alsof ik het leven tot het leven hoor roepenin de diepe poel waar ik als kind speelde,in de droom waaruit ik afgelopen nacht wakker schrok.Het is alsof ik het vuur van de geschiedenis zie,omgekeerd en bevroren door de tijd,boven op de ruige rotsen,onder in de vallei vol neergestorte keien.Je groeven zijn als wolken, als watertussen het eindeloze staren van bergen naar bergen,in de eindeloze weerkaatsing van hemel en aarde.Toch zie je nog altijd stilzwijgend toehoe ik over je bergpaden ga.Je ziet mij keer op keervoor je ogen neervallen,net als zij die duizenden jaren lang in je armenzijn gevallen, hebben gebloed, gestorven zijn.2Hoe vaak heb je de kinderen in je armenlaten vallen en gekneusd weer laten opstaan?Hoe vaak heb je hen het dichte bos vol verrotte bladerenin laten trekken en doen verdwalen?Je ziet jeugd als een snelle waterval uiteenspattenen met bergbeken de verre zee in stromen.Je ziet wolken beladen met dromen langsdrijvenen traag in grotere dromen opgaan.Je laat hen een rotsblok zoeken om rustig op te zitten mijmeren.Je laat hen leunend tegen klokgelui de schemer in gaan,opgroeien tijdens een wolkbreuk.Je laat hen lang boven de gapende afgrond stilstaan,ze zien druppels water door de rotsen dringen,ze zien tijd vervlieten, dag in dag uit.Tijd vervliet, dag in dag uit.Je liet roodharige Spanjaarden het goud uit je kloof halen.Je liet roodharige Hollanders het goud uit je kloof halen.Je liet door de Mantsjoes verdreven Chinezen het goud uit je kloof halen.Je liet Japanners die de Mantsjoes verdreven het goud uit je kloof halen.Forten, kanonnen, doden in je kloof.Forten, kanonnen, doden op je helling.Forten, kanonnen, doden bij je bron.Je hoorde de overgekomen Chinezen tegen de inlanders onder hun mes:‘Geef je over, Tarokobarbaar!’Je hoorde de overgekomen Japanners tegen de inlanders onder hun geweer:‘Geef je over, Tarokobarbaar!’Je zag de getatoeëerden uit de bergen gaandeweg naar de heuvels verhuizen,van de heuvels naar de vlakte.Je zag ze gaandeweg hun huizen verlaten,stilzwijgend.3Je zag ze gaandeweg hun huizen verlatenen naar je toe komen,die Chinezen die door Chinezen de zee over waren gedreven.Met explosieven, nostalgie en bulldozers uit de oorloggroeven ze nieuwe dromen in de wirwar van je skelet.Enkelen raakten vermist in de tunnels die ze zelf hadden geboord.Enkelen zonken met vallende rotsen in de eeuwige afgrond.Enkelen lieten een hand achter, een voet,leerden van de standvastige bomen rechtop in de wind te staan.Enkelen trokken hun oude gewaden uit, namen een schoffel open nagelden nieuwe deurplaatjes langs de nieuwe wegen.Van de nieuwe meisjes in het vreemde land leerden zete enten, bloed te mengen, zich voort te planten.Als immer voortgeteelde peren, kolen en Californische pruimenpootten ze zichzelf in jouw lichaam.Ze hingen nieuwe plaatsnamen langs de nieuwe wegenen in de lentekwam hun grote leider met zijn medailles opgespeldin Tianxiang van de gevallen pruimenbloesems genieten.Ze spreidden het keizerlijke bedop het pad naar de warmwaterbronnen, met hete stoom erboven,en reciteerden luid het Lied van Rechtschapenheid.Maar jij bent het Huaqingmeer niet of de Maweiheuvel,jij bent het verre, schimmige Chinese landschap niet.De beroemde meester-schilder Daqian streelde bevendzijn mooie baard, onwerkelijker dan bergnevel.Met halfabstracte vlekinkt strooide hij nostalgieop jouw concrete gezicht.Ze schilderden ‘Tienduizend mijl van de Yangzi’ op je bergwanden.Maar je bent geen landschap,je bent geen landschap in een landschapsschildering.Li Tangs ‘Wind in de dennenravijnen’ hangt niet aan je voorhoofd,net zomin als Fan Kuans ‘Reizen tussen beken en bergen’.Voor de toeristen die je in hun airco-bussen bezoekenben je natuurschoon(zoals de Portugezen die vierhonderd jaar geleden in een bootlangs de oostkust voeren op vreemde toon ‘Formosa’ riepen).Maar jij heet niet Formosa, al ben je wel mooi.Je bent geen landschap om weg te halen, op te hangen, tentoon te stellen.Je leeft, je bent leven.Je bent een machtig, onvervalst bestaan voor hendie met jouw bloed kloppen, met je ademen,voor jouw volkeren4Ik zoek de mistige dageraad.Ik zoek de eerste zwarte langstaartfazant die over de kloof vloog.Ik zoek de indigo en de wolfsmelk die elkaar door spleten begluurden.Ik zoek de tongen die uit volle borst zee en morgenglans bezongen.Ik zoek de rode knieën van de avondzon die vliegende eekhoorns najoeg.Ik zoek de kalender van de bomen die met de temperatuur verkleurden.Ik zoek het volk van de wind.Ik zoek de riten van het vuur.Ik zoek de hoefslag van het everzwijn die weerklonk met het spannen van de boog.Ik zoek de bamboehuizen van dromen die op watersnoodkussens sliepen.Ik zoek de bouwkunst.Ik zoek de zeevaart.Ik zoek de huilende sterren in rouwkledij.Ik zoek de haakachtige bergmaan waaraan de bloednacht en de kloof hingen.Ik zoek de vingers die zich hoog aan de kliffen vastketenden en zich opbliezen met de berg.Ik zoek het licht dat door de wanden boorde.Ik zoek de schedel die op de boeg van het schip botste.Ik zoek het hart dat is begraven in vreemde aarde.Ik zoek een hangbrug – een lied zonder schoenveter misschien.Ik zoek de grot der echo’s, betekenisvolle klinkers en medeklinkers:Tangarao, Bunkium, Tupido,Tanlongan, Losao, Teruwan,Topogo, Sumeg, Lupog,Kobayan, Balanao, Botonof,Kumoxel, Kalagi, Baga-Paras,Kalapao, Tabula, Lapax,Qesia, Busiya, Tassil,Sexengan, Sidagan, Sikalaxen,Qaugwan, Tomowan, Bolowan,Vetodan, Putsingan, Senlingan,Daoleg, Degalan, Degiag,Sakadan, Palatan, Sowasal,Bunayan, Bololin, Tabokyan,Owai, Doyun, Batakan,Dagali, Xoxos, Waxel,Sikui, Bokusi, Mogoyisi.5Ik zoek de grot der echo’s.In de druilige lentekou probeer ik het geheim te doorgrondenvan ons nederige verblijf op aarde.In de herfst lopen ze samen over de bergpaden in de kloof.In bossen of langs beken wacht hunmisschien een plotselinge groep makaken,misschien twee onbewoonde bamboehuizen, stilnaast het braakliggende ploegland.Verder op het oude pad passeren ze kruipend onkruid,stuiten weer op gecamoufleerde Japanse loopgraven.Nog verder een inheemse strooien jachthutmet wat scherven aardewerk,recentelijk daar achtergelaten door een opgravingsteam.We gaan om Huitouwan heennaar de hangbrug, waar negen oude pruimenbomen staan.Waar ooit de Japanse politie zat gooit een moderne postbodevrolijk de post in de verschillende brievenbussen.Misschien wordt hij opgehaald door de veteranen van het Lianhuameer,die na twee uur lopen bij de hangbrug komen,misschien door de vrouwen uit het dorp Mei,die in een pick-up naar beneden komen hobbelen.Hobbelend komen jullie het schemerige gehucht binnen.Een gezonde dorpsjongen rent jullie opgewonden tegemoet.Zijn behendige gestalte is als het hert dat zijn grootvadervijftien jaar geleden heeft geschoten.‘Mijn vader heeft de thee al klaarstaan!’Bamboedorp, de naam van hun geboorteplaatsis als de Tanggedichten die zijn vader in zijn jeugd las.Net zoals de Atayal die hier vijftig jaar geleden ploegden en jaagden,kwamen zij van over zee en werden eigenaar van dit stuk grond,ze kweekten hun fruitbomen, brachten hun kinderen groot.6In de druilige lentekou probeer ik het geheim te doorgrondenvan ons nederige verblijf op aarde.Klokgelui stuwt klokgelui.Gebergten voorbij gebergten.Ik ga de trappen op, nader schuin in de schemeringde boeddhistische zang in de tempel boven op de rots.Als wederkerende golven,als jouw weidse bestaan,die lage, galmende zang, eenvoudig en toch ingewikkeld,omvat je verfijning en weidsheid,omvat je droefenis en vreugde,omvat eigenaardigheid,omvat onvolkomenheid,omvat eenzaamheid,omvat haat.Net als de genadige, bescheiden bodhisattva ben jij ookeen stilzwijgende Godin van Barmhartigheid.Je ziet rechtvaardig toe opde wording van hemel en aarde,de dood van bomen, de geboorte van insecten.Het landschap fluistert, de kosmos is eindeloos.Het is alsof ik het leven tot leven hoor roepen,door het onwerkelijke tafereel van berg en water,door de eeuwige grot der echo’s,tot in deze nacht.Hemelhoge bergwanden liggen in mij als een korreltje zand.maart 1989Noot van de vertaler: In deel vier komt een lijst met plaatsnamen uit het Nationale Park De Tarokokloof voor, dat zijn de inheemse namen die in de taal van de Atayal allemaal een specifieke betekenis hebben. Tupido bijvoorbeeld, het huidige Tianxiang, betekent oorspronkelijk ‘palmboom’; Losao betekent ‘moeras’; Tabokyan betekent ‘zaaien’; Putsingan betekent ‘weg die je moet gaan’; Bolowan betekent ‘echo’. Zie Liao Shouchen, De cultuur van de Atayal (Taipei, 1984).‘Lied van Rechtschapenheid’: Geschreven door Wen Tianxiang (1236-1286), de laatste kanselier van de Song-dynastie, na zijn gevangenneming door de Mongolen.

Dictatuur

Agenten die naar believen met de grammatica knoeien.Enkelvoudig maar gewend om meervoudige vormen te gebruiken.Objecten maar omhooggevallen tot subjecten.In hun jeugd verlangend naar de toekomende tijd.In hun ouderdom zwelgend in de verleden tijd.Vertalen overbodig.Tegen hervorming.Vaste zinsbouw.Vaste zinsbouw.Vaste zinsbouw.Maar één overgankelijk werkwoord: onderdrukken.mei 1989

De muur

Hij hoort ons huilenHij hoort ons fluisterenHij hoort ons het behang scheurenongerust de stemmen van vertrokken familieleden zoeken– hun kolossale ademhaling, gesnurk, gehoestdie wij nooit hebben gehoordDe muur heeft orenDe muur is een zwijgzame recorderWe geven hem spijkerster herinnering aan de afwezige hoeden, sleutels, jassenWe geven hem spletenter berging van de kronkelende liefdes, praatjes, schandalenWat eraan hangt is de klokWat eraan hangt is de spiegelWat eraan hangt is de schaduw van verdwenen dagende lipafdruk van uitgeholde dromenWe geven hem dikteWe geven hem gewichtWe geven hem stilteDe muur heeft orenOp onze zwakte rust zijn kolossale bestaanjuni 1990

Ansichtkaarten voor Messiaen

1We zijn allemaal hangendetranensterrenregenbogenvogelsboven de afgrond van de tijdzingendzingendeen tuin van verdriet in de lucht2We rennen over een wereldbolik ben in het oude Aziëjij in het verre Europaiemand draait de wereld rondwe glijden uit, vallen samenin de oceaan van melancholie3De oceaan, gekweld maar sereenademtademtademtliefde4Als een golvenrij vol kracht en lichtstijgenddalendAls een cyclische, geheime tunnelvan bergkloof tot melkwegvan droom tot droom5Vogels vliegen een vijfhoekige tuin inmuziek stroomt muziek inwestoostharmoniedisharmonieop basis waarvanfebruari 1990Noot van de dichter: Deze gedichten zijn geschreven op basis van muziek die ik recentelijk heb gehoord, vooral Messiaen (1908-1992), Nono (1924-1990), Webern (1883-1945) en Takemitsu (1930-1995). Takemitsu heeft gezegd: ‘De vreugde van muziek lijkt eigenlijk niet te scheiden van verdriet, het verdriet van het bestaan. Hoe meer je de pure vreugde van musiceren ondergaat, hoe dieper je dat verdriet kunt voelen.’

Reizen in de familie

Een hond die naar de maan blaft

De tijd laat zijn hond ons bijten.Hij bijt onze mouwen eraf, laat een paarvodden van vergetelheid achter.We kopen suiker aan de overkant, vinden een afgedankte arm– zouden we hem in de dichtstbijzijnde brievenbus gooien?Misschien ontvangen onze ouders hem op reisin hun verre hotel.Misschien wordt hij opgehangen bij de ingang van een stationen wordt er elke vijf minuten omgeroepen:‘De reiziger die een arm kwijt is, wordt verzocht hem bij de informatiebalie te komen ophalen.’We geloven niet dat zij onze familie en vrienden van lang geleden zijn:een zakdoek uit de kindertijd, een huiswerkschrift, de lippenstiftvan een liefje, een bh, een diploma.We rapen het speelgoed op dat op de grond is gevallenen horen het zeggen: ‘Au, dat doet pijn.’De maan zit op de hemel geplakt als een postzegel verscholen achter het stempel.We schrijven brieven met balpennen van sterrenlicht en sturen ze aan God,hij woont ten noorden van de schuilkeldersen twee intercitystewardessen met rode jurk en hoedduwen hun karretje en vragen of hij medicijnen wil kopen.En dat is natuurlijk bitter.Toch heeft hij ons nog een familiefoto gestuurd:de kolonel, grootgebracht in de oorlog, de zwarte bordeelhoudster,Gino de kater, A-lan de oude meid, haar hele leven ongetrouwd,ze zijn er allemaal, op het perron van de tijd,tegenover een hond die met wijdopen ogen naar de maan blaft.Ze wachten om opnieuw langs ons te strijken.We openen het postzegelalbum en zoeken argwanendde ene na de andere kreet die ons bekend voorkomt.Misschien is dat wat ze familiereünie noemen.oktober 1990

Ansichtkaarten voor de tijd

LandschapLandschap is er nog,landschap is een immens boekjouw, mijn wind bliesberoerdeeen blad, twee…is een ansichtkaart zonder adresachtergelaten om te worden gepostgeschreven door de tijdgelezen door de bomenBoekbladeren zijn boombladerenwanneer wij, koukleumen, op de dorre takken springenen als vogels de wereld uit vliegenOntmoetingOntmoeting in juliontmoeting in de tuin van juliin de duizeling van het bouwsel van louter licht en geurlaat mij een roos voor je plukkenen verlaat mij verderverlaat de groeiende schaduw achter mijWereldElke bloem is een vuurknopeen geheime spiegeldie berglicht en waterschaduw verbergten brandend verlangenWe zijn in de spiegelwe zijn buiten de spiegelwe zijn in de bloemblaadjes, velewaarheden en illusies weerspiegelen elkaarDeze wereld met ons leed en verdriet,kan hij enkelde tong zijn van een andere, onzichtbare vuurknop?Slapeloze nachtSlapeloze nachtDe rust van het hele hoteldrukt op mijn kussenals een volle urineblaasin een kelder waar onophoudelijk water druppeltverwaarloosde waterkranen van de hele staden spermaHangbrugHangbrugtussen mijn dromenen jouw oeverIn het geluidvan de wielen van twee treinendie in tegengestelde richting voortgaanEen denkbeeldige tunnelvol herinneringen en echo’sHangbrugtussen deze werelden die anderenovember 1991

Rivier van schaduwen

Uit onze theekop stroomt elke dageen rivier van schaduwen.De vlekken van onze lippenafdrukzijn de één voor één verdwijnenderivieroevers.Een kamer vol theegeuren lokt ons in slaap.Misschien drinken we tijd,misschien onszelf,misschien onze ouders die in het kopje zijn gevallen.Van de bodem met thee-aanslag vissen wehet landschap van vorig jaar,een bergvol jasmijn,uiteengevallen bloesems.We zien de koude rivier weer aan de kook komenen de duisternis die langzaam invalt vloeibaar maken.En dan zitten we thee te drinkenachter een kopje dat oplicht als een lantaarn, we zittenop een oever hoog als dromente wachten tot de thee rivier wordt,te wachten tot de bomen bloeien en vrucht dragen,totdat we net als onze ouders incarneren,in een vrucht,een theebloem,en in de rivier van schaduwen vluchten.februari 1992

Microkosmos – honderd moderne haiku’s

(selectie)6Een snelle neerwaartse glissando,iemand zet een laddervoor het raam van mijn jeugd.14Ik wacht, verlang naar jou,in de lege beker van de nacht probeerteen dobbelsteen op zijn zevende kant te draaien.20Een ijslolly,vanuit de mondhoek van de droomsmelt de glimlach van een zomernacht.21Tranen zijn als parels, nee, tranen zijn alszilverstukken, nee, tranen zijn alslosgeraakte knopen die weer vastgenaaid moeten worden.26Ik drink de thee die jij hebt ingeschonken,ik drink de lentekoudie tussen je vingers naar beneden glijdt.33Dood insect in een woordenboek– lezend onder de zon,een nieuw woord.35Eenzame toppen,verbonden door eenzaamheid enogen van zwarte en witte vogels.38Een nacht koud als ijzer,percussiemuziek van lichamendie vuur maken.46Gevangenen van stilte: we slaan met taalde transparante muur aan diggelen en worden gedwongenmet onze adem de stiltescherven weer op te rapen.58De kooi van troosteloosheid openen:naar buiten vliegt de ledige leegte,naar binnen vliegt de lege ledigheid.66Het wit van het lichaammaakt een moedervlekje tot een eiland, ik misde glinsterende zee in je kleren.73Lezen op een voortdenderende trein:op zoek naar de verloren tijd, buiteneen grote zwijgende zee.78Ze drukken de droom platals een creditcard en wachten tot de nachtin geldnood langskomt om te pinnen.86Ik ben mens,ik ben een wegwerpaanstekerin het donkere heelal.87Een granaatappel in de regen,vochtig groen,alsof hij iets wil zeggen.

De rand van het eiland

 

Ochtendblauw

Tussen het wit van de nacht en het zwart van de daggeef je mij welwillend ochtendblauw,je blauwe ondergoed, dat nergens verkrijgbaar is,je blauwe haarlint, dat golft in de wind.Welwillend geef je me gekleurde brokken melancholieom de leegte in mijn hart te bedekken na een slapeloze nacht,welwillend geef je me vochtige zielom het zwart te smelten van de dag die volgt.Jij, blauw schaap,je rent op en neer langs de grenzen van de droom,je weerlegt mijn gedachten met blauwe wollige schaduw,je onderdrukt mijn adem,laat me naar je blauwe ogen verlangen,laat me uitkijken naar je blauwe tong.Blauwe zeegolven, brekend in het slikken en spuwen,laten mij op het strand bij ebje verloren blauwe ketting oprapen,je weggesijpelde tepelhoven verzamelen.Je laat mij jouw resterende speeksel zien als de zee,als de Middellandse Zee,en tussen de immense continenten van dag en nachteen streepje hemelblauwe kust beschermen.O, godin van het kwaad, meesteres van de ochtend.juli 1994

Nachtelijke vis

’s Nachts word ik een vis,een amfibie, zonder bezitmaar ineens rijk en vrij.Leegte? Jaleeg als het wijde hemelruim.Ik zwem in nachten natter en zwarter dan jouw vagina,als iemand die in alle zeeën thuis is.Ja, het heelal is mijn stad,gezien vanaf al onze stadszwembaden hier bovenis Europa enkel een verschrompeld stukje varkensvleesen lijkt Azië net een gebroken theekopje naast een stinkende sloot.Laat jullie zoete familieliefde maar stromen,het kraanwater van jullie ethiek en moraal,het badwater dat om de dag wordt ververst.Ik ben een amfibie,zonder bezit en zonder angst,ik strijk neer in het wijde heelal,strijk neer in je dromen van dag en nacht.Een bader badend in weer en wind.Manmoedig zwem ik je door je lucht,zwem ik door leven en dood, waaraan je nooit kunt ontsnappen.Wil jij nog steeds met je vrijheid pronken?Kom, ervaar een vis,ineens rijk en vrij door jouw vertrek,ervaar een ruimtevis.juli 1994

Rozenlied

1Mijn roos, ik wil je niet plukkenwant ik ben geboren in een tuinmet een roos als bedjasmijn als kussen2Roos tussen rozenbloem tussen bloemenmeisje tussen meisjesliefje tussen liefjesSierlijke roosfleurige bloemeeuwig trouwmeisjelief3Je roofde mijn levenmeisje met je golvende harenje roofde mijn levenaan de oeverIk zag met golvende hareneen meisjeje roofde mijn levenmeisje met je golvende harenje roofde mijn leven4Isabella, Isabellaje bent je ceintuur verlorenkijk, daardaar drijvend in het waterIsabella, allerliefste!5Ik zie dauwhangenop je boezemParelsdie zweetgeurafgevenVlij je tegen me aanook al heb je een dolk bij jeom me te verwondenWat is de nacht langveel te lang6Word wakker meisje, ontwaakmeisje, je moet opstaan en dansende dood is gekomener is geen ontsnapping mogelijkO, zo koudzo’n koude windde dood is gekomen7Aan de rand van de put naast de rozenstruiken,een jongen en een meisje wassen zichin het kristalheldere putwaterhij wast zijn gezicht met zijn handenAan de rand van de put naast de rozenstruiken,een jongen en een meisje wassen zichhij wast haar gezicht, zij wast zijn gezichteen jongen en een meisje wassen zich8Mijn hart, waarom toch zo slapeloosin nachten gemaakt voor de liefdeals het meisje om wie je geeftin de omhelzing van een ander ligt?9De nachtegaalzingt enwordt steeds magerderIk wachtop mijn jongenlief enword steeds magerder10Ik,Rainer Maria Rilke,hier eeuwig slapend,gestorven om een roos.Mijn gedicht iseen andere roos,het grafschriftvoor mijn leven:Rooso, reine tegenspraak.juli 1994Noot van de dichter: Deze tien gedichten hebben een verschillende oorsprong, waaronder flamencoliederen, oude gedichten en volksliederen uit Spanje, Perzië, Peru en Japan, en het grafschrift van Rilke. Samengevoegd vormen zij één gedicht.

Stadje

Zij wonen hier. Wat wind, watwolken. Een straat treft een andere, het snijpuntvormt een kruis. Aan de overkant van de straat rapenzij verwaaide boomschaduwen en binden die methun juist gepolijste humeur aan de deurpost. Tweekruizen maken een vierkant, blok na blok,als een schaakbord. Zij bewerken het land, vangen vis,smeden en jagen. Olifant 3 + 5. Paard 2 + 4. Katapult 6 = 3.Wagen 8 + 1. Ze ontmoeten wat anderen. Ruilen katoenvoor zijde, perziken voor peren. Sommige van de verwaaideboomschaduwen worden de schoonfamilie van een ander stel,anderen vallen in een vijver verderop, veranderen indood. Een beekje gaat vanaf de voet van de berg doorhet schaakbord, draagt grassen en gesjirp mee, raast de zee in.Beek en zee beuken op elkaar in wentelingen, de zwijgendetoeschouwers van het schaakspel roepen: Wieling!Wieling! Hun naam. De golven van het levenoverstromen het schaakbord, minimalistisch en glinsterendstorten ze vanaf de hoogte omlaag, impressionistischemuziek met cyclische variaties, die groeven draait tothet schaakbord ronddraait als een platenspeler. Een straattreft een andere, het snijpunt is een kruis. Aan de overkantvan de straat rapen zij vissen, door een aardbevinguit hun pan geschud, en nagelen die met hun juistgepoetste huisnummers aan de kozijnen. Twee kruizenmaken een vierkant, blok na blok, als een schaakbord.Ze wandelen, drinken thee, trekken hun tanden,bedrijven de liefde. Katapult 5 + 2. Paard 4 – 6. Pion 7 + 1.Pion 2 = 3. Een beekje gaat door het schaakbord, raast de zee inzoals de naald via de groeven op de langspeelplaatmuziek geeft. De geluiden die plotseling uitbarsten zijnverwaaide boomschaduwen. Anderen rapen ze open geven ze aan hen terug. Zij wonen hier.april 1995Noot van de vertaler: De oude naam van Hualian (spreek uit: Gwa-ljèn), aan de oostkust van Taiwan, is Huilan (spreek uit: Gwee-lan), wat wieling, draaikolk betekent.

Oorlogssymfonie

juli 1995Noot van de vertaler: het eerste karakter in de tekst, bing, betekent soldaat. In het tweede deel wordt dat steeds vaker afgewisseld door de karakters ping en pang, die klinken als geweerschoten en eruitzien als het karakter voor soldaat, maar één ‘been’ missen. Het karakter qiu in het derde deel is het karakter voor soldaat maar dan zonder ‘benen’. Het betekent (graf)heuvel.Hier een animatiefilmpje van het gedicht.

Meubelmuziek

Ik lees in de stoelIk schrijf op de tafelIk slaap op de vloerIk droom naast de kleerkastIk drink water in de lente(de beker staat in de keukenkast)Ik drink water in de zomer(de beker staat in de keukenkast)Ik drink water in de herfst(de beker staat in de keukenkast)Ik drink water in de winter(de beker staat in de keukenkast)Ik open het raam en leesIk doe de lamp aan en schrijfIk trek het gordijn dicht en slaapIk word wakker in de kamerIn de kamer is de stoelen de droom van de stoelIn de kamer is de tafelen de droom van de tafelIn de kamer is de vloeren de droom van de vloerIn de kamer is de kleerkasten de droom van de kleerkastIn het lied dat ik hoorIn de woorden die ik spreekIn het water dat ik drinkIn de stilte die ik achterlaatjuli 1995

De rozenridder

Een handstand, ondersteboven breng ik de vorige zomer terugom aan de schaduwen te likken van de laatste roos in de zomerzon.‘Zo’n geluk is zo zwaar dat het haast niet te dragen is.’Rozen zijn rooskleurig, bloemblaadjes bladvormig.Ik buitel op je handpalm, laat in een wirwar de blaadjesvan herinnering vallen. Een rozenridder met de tijd als halterop een draaimolenpaard.‘Ik heb me voorgenomen hem op de juiste manier lief te hebben,zo dat ik zelfs zijn liefde voor een ander liefheb…’Rozen zijn rooskleurig, halvemanen halvemaanvormig.juli 1995

Formosa, 1661

Ik heb altijd gedacht dat wij op een koeienhuid leven,hoewel God heeft gegeven dat ik mijn bloed, urineen ontlasting met dit land vermeng.Vijftien rollen katoen voor een landje zo groot als een koeienhuid?Hoe konden de inboorlingen weten dat je een koeienhuidin repen kunt snijden en zo, als de geest vande alomtegenwoordige God, heel het eiland Taoyuan, heelFormosa kunt omringen? Ik houd van de smaak van hertenvlees,ik houd van rietsuiker en bananen, ik houd vande ruwe zijde die de VOC terug naar Nederland verscheept.De geest van God is als ruwe zijde, glad en puur schijnt hijop de jeugd van Bakloan en Tavacan die elke dagnaar school komt om te leren spellen, schrijven, biddenen de catechismus te leren opzeggen. O Heer, ik hoorde smaak van hertenvlees in het Nederlands dat zij spreken(net als het Sideia, dat ik soms spreek tijdens de mis).O Heer, in Dalivo heb ik vijftien getrouwde vrouwenen meisjes het onzevader geleerd, de tien gebodenen gebeden om voor en na het eten te zeggen; in Mattau heb iktweeënzeventig getrouwde mannen en ongetrouwde jongensverschillende soorten gebeden en de geloofsartikelen geleerd,ik leer ze lezen en vergroot hun kennis via de oprechte lessenen preken van de religieuze catechismus. O, kenniskun je als een koeienhuid opvouwen en in een reistasstoppen, van Rotterdam naar Batavia, van Batavia naardit subtropische eiland, en ontvouwen tot akkers van Oranje,het land van God, gesneden tot repen van vijfentwintig ge,bij elkaar één jia of drie bij vijf zhangli.In Zeelandia, tussen de waag, het cijnshuisen het theater, zie ik haar wapperen als een vlag, Provintiatoelachend vanuit de verte. O, kennis geeft mensenvreugde, zoals goed voedsel en gevarieerde specerijen(als ze nu eens wisten hoe je peultjes moet klaarmaken).De mandarijnen, zuur en bitter, zijn groter dan sinaasappelen,maar zij weten niet dat in de zomermaanden water vermengdmet zout en geplette mandarijn beter smaakt dan liefdesgenot.In Tirosen heb ik dertig jonge echtgenotes diverse gebedengeleerd en Kort Begrip; in Sinkan heb ik honderd twee getrouwdemannen en vrouwen leren lezen en schrijven (ah, ik voeldat de bijbels in de gelatiniseerde transcriptie van hun talende smaak hebben van hertenvlees met Europese gember).Het boek Prediker in het Favorlang, het evangelie van Mattheusin het Sideia: een huwelijk van het beschaafde en het primitieve.Laat de geest van God het vlees van Formosa binnendringen – of laathet hertenvlees van Formosa mijn maag binnendringen en mijn milt,en mijn bloed, urine en ontlasting worden, mijn geest. Ik heb altijd gedachtdat wij op de koeienhuid leven, hoewel de oprukkende Chinese troepenmet hun grote bijlen en zwaarden op hun jonken en sampansons weer met een andere, grotere koeienhuid proberen te bedekken.God heeft gegeven dat ik mijn bloed, urine en ontlasting als lettersvermeng met die van de inboorlingen en ze op dit land druk.Maar ik hoop dat zij weten dat deze koeienhuid, waarin een nieuwfonetisch schrift zit verpakt, in repen gesneden kan worden, tot pagina’skan worden gekeerd, een woordenboek volgeladen met klanken,kleuren, beelden en geuren, en zo uitgestrekt als Gods geest.april 1995Noot van de vertaler: Bakloan, Tavacan, Dalivo, Sinkan, Tirosen en Mattau zijn namen van inheemse dorpen op de laagvlakte van Taiwan. De talen Sideia en Favorlang worden daar gesproken. (Sideia wordt ook Siraya genoemd.) Zeelandia is de stad die door de Nederlanders werd gebouwd tijdens hun bezetting (1624-1662) van het eiland Taoyuan (het huidige Anping vlakbij Tainan). Provintia (in het huidige Tainan) was een fort dat ook door de Nederlanders was gebouwd. De Nederlanders zouden de inboorlingen toen vijftien rollen katoen hebben geboden voor een stuk land ter grootte van een koeienhuid, en toen dat aanbod was aangenomen ‘sneden zij de huid in repen en omtrokken een stuk land van meer dan één vierkante kilometer’ (Lian Heng, Algemene geschiedenis van Taiwan). Ge, jia en zhangli zijn landmaten.

De kat met de spiegel

 

Tango voor de jaloersen

Wanneer je de liefde omhelst als was het een vaatwasser,negeer dan de vettige littekens die zijn achtergeblevenop de borden, afgelikt door andermans tongen, waarop het bestekvan andermans ledematen heeft gesneden. Draai de kraan openom te spoelen. Vergetelheid is het beste afwasmiddel.Onthoud alleen het eervolle, mooie, glanzende deel,want potjes, vooral porseleinen, zijn breekbaar.Gewassen en gedroogd begroeten ze fonkelnieuwalsof er niets is gebeurd, het ontbijt van morgen.Vooral als je leven geleidelijk aan de middag nadertof voorbij is, komt de jeugdige onrust je weer zoeken.Je grijpt de telefoon en belt haar, maar tevergeefs.Achterdocht, ongeduld, je pleegt nog meeranonieme telefoontjes naar onzichtbare rivalen.Je belt de een na de ander (hoe gemakkelijk toch,die moderne communicatiemiddelen), het antwoordkomt van de middag, leeg als een kom. Trek dan alsjebliefttijdelijk de stekker van de vaatwasser eruit, beschouwde telefoondraad die je dwarszit als een baminestjeen slik hem in met wat denkbeeldige sojasaus van wraak.De vaatwasser zal je schande snel wegwassen.Maar de nacht is een grotere vaatwasser.Wanneer het verdriet naar je toe wordt gegooid met de bordenvan vroeger en onafwasbare sterrenvlekjes aan de borden plakken,negeer dan toch die draaigeluiden van de vaatwasser,die onuitwisbare klanken in het stille heelal,negeer die schaduwen toch, die je omgeven alsovergebleven visgraten wanneer zij niet bij je is.Het voelt niet lekker wanneer je die irriterende graten niet uitspuwt,herschik ze tot verzen, één voor één.

[Ongebundeld]

 

Aluminiumfoliepakje

Drink mijdrink mijn bloeddrink mijn melkdrink mijn speekseldrink mijn vleesnatdrink mijn liefdessappendrink mijn stuiptrekkingendrink mijn blaamvóór de houdbaarheidsdatum(zie bodem van de doodskist)januari 2000

Herinnering aan een vlinder

Het meisje kwam op me af,ze leek net een vlinder. Resoluutging ze recht voor de lessenaar zitten,op haar hoofd zat een fleurigehaarspeld, vlinder op vlinderHoeveel vlinders heb ik in twintig jaarop deze middelbare schoolaan de kust ¬– menselijk, vlinderachtigmet de lente en hun dromen onder de arm –mijn leslokaal binnen zien fladderen?O, LolitaOp een herfstdag voor de middag, de zonwas warm, kwam een felgelecitroenvlinder door het raam naar binnen, cirkelderond tussen de verstrooide leraar en de dertienjarigedie zich op haar werk concentreerdePlotseling ging ze staan omdie scharende, fonkelende kleurenen vorm te ontwijken, een vlinderbang voor een vlinder: zij verschrikt,ik verbijsterd door hun schoonheid

Koeblai Khan

In Xanadu liet Koeblai Khaneen groots, verplaatsbaar lustoord bouwen‘Variatie wil ik! Ik ben het zat, ook al zijn ze met z’n duizenden,die concubines, ze zitten daar maar in hun gebruikelijke kamers,met hun gebruikelijke parfum en hun gebruikelijke gekreunna het gebruikelijke programma…’Zijn Italiaanse adviseur, een handelsexpert,maakte zorgvuldige selecties en zorgvuldige calculaties,en verdeelde de concubines in groepjes, in teams van zes,of van drie of vijf; drie nachten per keer,op verschillende plaatsen, in verschillende samenstellingendienden ze om beurten hun keizer.Topwijnen, opium, honing, leren zwepen,globes, vibrators, de bijbel, sexy lingerie.‘Ik wil constante beweging, constante opwinding, constante verovering,constante climaxen…’Maar dat had helemaal niets met wiskunde te makenevenmin met krijgskunde, en zelfs niet met geneeskunde.‘Het is een filosofische kwestie,’zei de Perzische reiziger die buiten stond en géén functie had gekregen.‘Tijd is het beste afrodisiacumvoor het verwekken van verandering.’

Een makkelijk leesbaar moeilijk gedicht

– Reactie op de uitspraak van Ilja Leonard Pfeijffer: ‘Onbegrijpelijke poëzie is altijd beter dan makkelijke poëzie.’ Bzzlletin, oktober 2000Pindarus dronk vijf pinten appelcider.Hij is een Griek die van groteske strips houdt.Hij is naar Polen geweest, en Finland en Nederland,maar heeft nooit gehoord van het Taiwanese Yilan,vlak bij mijn woonplaats Hualian.Hij houdt van makkelijk eetbare kaas, van rauwe oestersmet foie gras, en schrijft geregeldslecht verteerbare lange gedichten.Hij kent China, maar vindt het Chinese schriftflink moeilijk. ‘Moeilijke dingenhouden beter stand…,’ zo zegt hij altijd.Net als zijn verstandskies die na dertig jaar nog altijd niet helemaal door is.Hij houdt van een Chinees gedicht, getiteld ‘Liefdesgedicht’,omdat dit gedicht naar het schijnt,al dan niet in het Grieks vertaald, moeilijk te begrijpen is:‘Erm erm dobt knoef knoef, feppen feppen hmmschibbe schibbe. Driakel, fangopoetel milie tottert assabre. Zjat sjoegbeflenterd dukken, awalig lipke…’Moeilijk te begrijpen dingen zijn het lezen waard, zegt hij,hoewel deze dichtregels eigenlijk heel makkelijk te lezen zijn.Appels groeien bovenop het Grieks.Finnen houden strips voor eetbaar.In het Westen wordt Polen aangevallen, in het Oosten Nederland.De vijfderangs vrouw trekt haar pumps, panty’s en sexy lingerie uiten gaat terug naar het oude China.Ze zegt, rauwe oosters zijn oké,liefdesgedichten zijn oké,zolang het stand houdt is het oké.Ze las in de laatste nieuwsflits op internet:‘De ruiterij van Genghis Khan ging op volle kracht over Euraziatischegrond rechtstreeks naar de zuidelijke graslanden.februari 2006

 

Yang Mu, gedichten

Etude van de twaalf sterrenbeelden

Eerste tak*
Zo wachten we uitgeput
op middernacht. Middernacht is vormeloos
op drie straten na
waar op dat moment altijd klokgelui
komt aangewaaid als kinderjaren

Draai je om en vereer de Ram van lang geleden
geknield, als een nachtwacht in de wildernis
ik ruk op naar het noorden
Louisa, kijk alsjeblieft aandachtig naar de god van de aarde
aanbid hem, zoals ik jouw stevige schouders aanbid

Tweede tak
N.N.O.¾O. Louisa
De vierde nachtwake, gesjirp neemt bezit van het schiereiland dat ik net heb verlaten
Als de Stier onderzoek ik die weidse
vallei. Aan de andere kant is bamboebos

Honger brandt aan de twee strijdende zijden
De vierde nachtwake, plotseling knipperende autolichten
beschieten stil
een paar dijen in de lucht

Derde tak
Tweelingdageraad, luister goed
verbitterde tranen wellen op uit de aarde
Luister goed, mijn kruipende kameraad
onzuivere vruchten
Luister goed, oostnoordoost ten noorden
losbarstende lente brandbommen machinegeweren
een helikopter doorklieft de ochtendmist, luister goed

Louisa, wat zegt het Perzische tapijt jou?
Wat zegt de modder mij?

Vierde tak
Draai alsjeblieft naar het oosten wanneer de Kreeft
met zijn veelvoetige obsceniteit alle herfsttinten rondstrooit
versatile

Mijn metamorfose, Louisa, is onvoorstelbaar
Mijn kleren zitten vol vegen van het open veld
Ik verslond meisjesbaby’s als avondschemering
Ik moordde, braakte, huilde, sliep
versatile

Toon alsjeblieft samen met mij berouw aan het oosten
aan de hazen die komende lente gaan rondrennen
en over bergstromen en doodsbedden springen
Getuig alsjeblieft voor mij met de vreugde van al je zintuigen
versatile

Vijfde tak
In het westen is de Leeuw (O.Z.O.¾Z.)
De draak is het oosten dat soms in legendes verschijnt. Nu
kunnen we met onze gehele naaktheid alleen
een constellatie van extatisch gekreun bevestigen

Oostzuidoost ten zuiden, Louisa
In de constellatie van de bloedzuiger
die ik heb vastgesteld ben jij
de tweederangs ster die het hardst bloedt
die het zachtaardigst is
het meest lijdt

Zesde tak
Of laat mij je bedauwde ochtendbloemen

Zevende tak
Louisa, paarden van de wind
galopperen op de oever
Het voedsel was ooit rottend schelpdier
Ik ben een naamloos waterbeest
lig het hele jaar op mijn rug. De Weegschaal van het middaguur
is op het westelijk halfrond als ik in het buitenland ben…
In bed, katoen wiegelt in het uitgestrekte veld
De Weegschaal hangt recht boven de onteerde rivier vol lijken

Met mijn lies houd ik het vervormde landschap vast
Recht op het zuiden rijst een nieuwe ster
Kan mijn haar
zwaarder dan een schelp zijn, Louisa?
Ik houd van je geur als je naar het zuiden knielt
als een zonnebloem die met de seizoenen meedraait
verlangend naar een vreemde buiging, o Louisa

Achtste tak
‘Ik wil jouw overvloedigste wijnmakerij zijn.’
De Schorpioen van de namiddag is in de schaduw van het oude vasteland
gezonken. Opgewonden als de Stier van de vierde nachtwake
zuigend en knedend, zwellende druiven

Zwellende druiven
De oogstfluit gaat al naar het westen
Voert Louisa nog steeds de duiven in de hal?
Naar het westen, vergiftigde constellatie
bedek mij alsjeblieft met haar lange haren

Negende en tiende tak
Weer komt er een pijl aanvliegen
45 graden naar het zuiden:
de galopperende schutter valt en omhelst een schijfje heldere maan

Omhoog, omhoog, ga alsjeblieft als een aap omhoog
ik ben een huilende boom aan de rivier
de aarzeling van de Steenbok
de zon staat al recht op het westen

Elfde tak
W.N.W.¾N.
Vul mij met het zilte water van de zeven zeeën
Stadsgeluiden van de eerste nachtwake belagen een plein
Het miezert op onze geweren

Twaalfde tak
Louisa, accepteer mij alsjeblieft met de tederheid van heel Amerika
mij, een zwemmende Vis, aangetast in het bloed
Ook jij bent een glinsterende vis
doodgerot in de smog van de stad. Louisa
herrijs alsjeblieft in de olijftuin, voor mij
en ga liggen, voor mij. Dit is de tweede nachtwake
de berijpte olijftuin
We zijn al veel vergeten
Een oceaanstomer brengt mijn vergiftigde vaandel terug
Adelaars cirkelen, als een laatste generatie aasgieren
noordnoordwest ten westen, Louisa
Je zult het uitschreeuwen
en merken dat ik na mijn triomfantelijke terugkeer doodblijf
stijf en koud op je naakte lichaam

*De ‘twaalf aardse takken’ vormen een systeem van rangtelwoorden waarmee in de Chinese traditie de tijd wordt aangegeven. Iedere ‘tak’ verwijst naar een bepaald tijdstip, een dag, een maand of een jaar, en wordt gesymboliseerd door een van de twaalf dieren uit de Chinese dierenriem, die invloed zouden uitoefenen over de betreffende tijdspanne. De ‘takken’ corresponderen verder met een bepaalde windrichting (zie C.A.S. Williams, Outlines of Chinese symbolism & art motives. New York: Dover Publications, 1976, p. 411).

Veertien sonnetten, vii

De maan zit op mij
zit op de gracht zeven voet diep onder
het beddegoed – nu een lichte botsing
is het niet de brandende zon van Vincent van Gogh
dan misschien wuivende algen,
onrustige vissen. De maan zit op
de stille gewelfde brug, glurend naar

onze meerbenige baby
in gehijg en geklaag ontstaan
groeien, avonturen, sterven – nu
de geluiden van de boot die door het stilstaande water glijdt
vallen, als mijn gezicht dat bewonderend opkijkt,
als een reeks van vulkaaneilanden, één voor één uitbarstend,
in een nacht in Holland

(1973)

Veertien sonnetten, xi

Ik wil dat je de wind trotseert en komt, over
het paadje met verwelkte bergazalea’s, dat je
als een ster met je schoenen in de hand lichtvoetig
mijn uitgeputte park binnengluurt
of dat je een vuur maakt, en de herfst verbrandt
of beter nog dat je fruit bent, en in de middag
met je schaamrode middaggezicht
het uitgeputte herfstpark verbrandt
Ik wil dat je de wind trotseert en komt, door
mijn woedende aderen. Nu
ben je een blokkadebreker, koersend langs
vele gevaarlijke zandbanken, een ster die de wind
trotseert en komt ben je, door de gaten in mijn skelet
zingend en rennend in de pijlenregen. Ik wil dat je
door de waanzinnige wind naar mij toe komt rennen.

(1973)

Onverwachte bloem

Een onverwachte bloem
als een lied, verlaten
groeit in een vloedgolf van duisternis:
de uitvaart van de jaren is ten slotte toch beëindigd
Met de vleugels van een vleermuis, als een reïncarnatie
wordt de laatste brand in het herfstbos bedekt

De rouwstoet
verdwijnt vanuit de vorst
en de misthoorn
Een stervende ster
schreeuwt in de zuidelijke hemel bij de zee

En uiteindelijk is er ook wat as
een offer voor de tempel voor hem voor boeddha voor de put voor het nirvana
tranen eeuwigheid zulke abstracties, voor de trom van de schemering
de resterende aarzeling voedt een onverwachte bloem

Wachthouden

De paardebloemen van gisteren zijn al opgedroogd
De windbel luidt altijd voor de regen. Wie
seint er naar ons vanaf de andere oever?
In zo’n lente zal er niemand verdrinken
De buren zijn rustig, ik zie ook
niemand een reddingsboot uitzetten

Even heb ik het gevoel dat er iets ontbreekt –
de toren is er, de wijn en het maanlicht
zelfs het visserslied vanuit het riet
lijkt er te zijn. Ik voel alleen dat ik
de zin om wacht te houden heb verloren. Misschien
is het wel niet vanwege de klapwiekende vleugels
vanwege de rode kornoeljes op de berg
vanwege de berken

– Misschien is er echt iemand verdronken
Zo kijk ik even sprakeloos toe
hoe een watervliegtuig
rondcirkelt; dan voel ik me moe en verveeld

Zomer

Een sliertje rook
veel, heel veel groen
dansende muggen, witte lelies
meneer MacDonald rookt zijn pijp
en maakt het hek. Duizend en één vallende olmzaden

bij de vijver vol met groene algen

Omdat het bos te dicht is
lijkt de ijver van de specht
de donder die de avondregen aankondigt
Afgezien van deze kwart hectare
is bijna alles zieke verbrijzelde lucht

Flessenpost

Waar de zon nu ondergaat is het westen,
voorbij die cypressen daar. Het is vloed
op deze oever. Maar ik weet dat elke golf
begint bij Hualian. Toen
vroeg ik ooit verwonderd – zou er
in de verte een oever zijn?
Nu is die andere oever deze oever, met alleen
wat dwalend sterrenlicht

Ook nu is er alleen wat sterrenlicht
dat schijnt op mijn vermoeide verdriet
Uitvoerig ondervraag ik de woest aanrollende golven
– Herinneren jullie je de stranden van Hualian nog?

Ik vraag me af, een golf die bulderend stukslaat
op de stranden van Hualian, en omdraait,
zou die ook pas na tien zomers hier aankomen?
Ook dat is vermoedlijk het besluit van een moment,
omdraaien en in één tel gevormd, plotseling
spoelt eenzelfde golf
rustig over deze verlaten oever

Als ik stil zit te luisteren naar het tij
de vorm van elke golf observeer
en mijn eigen toekomst schets
Die kleine aan mijn linkerhand
is dat geen eendaags broedsel?
Die goedgevormde daar
dat is waarschijnlijk zeewier, en die grote
in de verte, misschien een vliegende vis
die zich door de zomernacht haast

Ik vraag me af, als een golf
deze verlaten oever overspoelt, moet
ik dan beslissen wat het beste is?
Misschien maar een andere golf worden
plotseling omdraaien en in één tel terugstromen
opgaan in de rustige zee
het strand van Hualian
overspoelen.

Maar als ik dan de zee in loop
verzwelgt de lichte massa niets, het water komt hoog op
Het strand van die andere oever wordt dan nog natter
Terwijl ik naar voren blijf lopen, zelfs verdrink
zeven voet west van deze verlaten oever,
vraag ik me af, zal Hualian, mijn Hualian,
in juni het gerucht van een vloedgolf verspreiden?
(juni 1974, Westport)

Door een perzikbloesembos

Terwijl ik door een perzikbloesembos ga, verandert verlatenheid
plotseling in een eenzame avondster, schitterend op een verre bergtop
De nacht is niet te houden! Gevallen bladeren verlaten de lege berg
drijvend als kleurloze wolken
Iemand speelt fluit aan de rivieroever, eenzaam schijnt het avondrood
Tuinregen als wilgen in maart, huilde jij ooit in de wind

Geen dwalen meer, niet meer
Terwijl ik door een perzikbloesembos ga, schijnt
eenzaam het avondrood – schijnt op een gebroken blad
Ik ga onder deze boom liggen waar je mij kunt vinden
want mijn verlatenheid is die ster
Kom snel de rivier over om mij te vinden, mij te vinden

(maart 1962)

Op reis

– Ik wil de lucht doorklieven maar heb geen vleugels – Meng Jiao

Op de koudste, donkerste ochtend van de zomer
voordat de zon naar die hoek rijst en
in staat is haar gordijnen te verwarmen
sluipt de kat van de buren over
de tuin met klaver, springt op de picknicktafel
kijkt omhoog naar binnen, vertrapt bedauwde bloemenkleur
ziet haar een leren koffer pakken
lichte kleding, verrekijker, boeken

Ze zet haar handtas op de koffer, zittend op
het voeteinde van het bed denkt ze afwezig aan iets of
misschien niet aan iets maar aan heel veel. In het huis
deinen mensenschaduwen als een interstellaire mythische oorlog
Je kunt zelfs de echo horen van de getijden tussen de vier muren
bonzend op de geheel liefdevolle ruimte, ook is er
het gefluit van de bulderende wind door de bossen
rollend van de velden met wilde paddestoelen, het donkere
dal instromend, vogels en beesten schrikken schreeuwend op
vliegen en rennen richtingloos weg

Alles stopt abrupt, ze staat op en loopt snel
naar het raam. De kat van de buren op de picknicktafel
rekt zich uit onder de sterke stralen van de zon, kromt zich
en ontspant weer, een heilige, rustige essentie
Ze glimlacht naar de koude, draait om en kijkt in de spiegel
karmozijnen lippen in een nieuwsgierig gezicht, knipoogt
pakt de kofer op, de tas met een koperen belletje op haar schouder
opent de deur, gaat naar buiten, doet hem zachtjes dicht en op slot
en loopt op tijd naar de straathoek om op de bus te wachten, koel en donker…
Daar in de verre wereld is het heet en helder

(1984)

Ranch in de regen

Windgeërodeerde watertjes tekenen
de braakgrond van een onbekend land
Iemand leunt tegen een hek
speelt zacht fluit
Een ondiepe beek stroomt door jouw geliefde
bananenplantage, en de glanzende brug

Het regenseizoen stroomt strepen van keien
op mijn lichaam, ik kijk hoe een kudde bonte paarden
hinnekend in de regen door de dorre
plantage van mijn droom gallopeert
Leunend op het hek verrot ik ook
word een grenspaal van de ranch
alleen wat vochtiger
melancholieker

(1963)

Ling Yu, gedichten

Ze houdt van de bizarre Li Bai én van de zwaarmoedige Du Fu. Ze kan net zozeer gegrepen worden door de eenvoud in de poëzie van Tao Yuanming (vierde eeuw), door een schilderij van de excentrieke Badashanren (achttiende eeuw) of van Georgia O’Keeffe, als door een complex werk als dat van Frida Kahlo of van de tiende-eeuwse dichter Li Houzhu. Ze wordt gefascineerd door analytische schrijvers als Jorges Luis Borges en Cao Xueqin (De droom in de rode kamer) én door meer grillige als Zhuang Zi – wiens werk en persoon ze overigens als een hoogtepunt van de Oost-Aziatische esthetiek beschouwt.


Ook in haar poëzie komt Ling Yu (Taiwan, 1952) naar voren als iemand die houdt van tegenstellingen en paradoxen. Voortdurend staat licht tegenover donker, dag tegenover nacht, vrijheid tegenover gevangenschap, de kluizenaar tegenover de maatschappij, rotsen tegenover water: ‘Ik wil dromen maar niet slapen / ik wil lopen maar zonder voeten’.

Haar stijl is standvastig. In de bedachtzame gedichten die Ling Yu selecteerde voor Rotterdam Poetry International (2004) registreert ze gevoelens en indrukken in alle eenvoud en zuiverheid, zoals ook blijkt uit het relatief spaarzame gebruik van bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. In dit werk speelt het landschap een belangrijke rol, en daarmee kiest Ling Yu er duidelijk voor om zichzelf binnen de traditie te plaatsen van de klassieke Chinese landschapspoëzie, die vaak wordt beschouwd als het summum van de gehele Chinese literaire traditie. Kenmerkend voor dergelijke landschapsgedichten is dat de dichter de grootsheid van het landschap wil laten zien en tegelijkertijd zijn persoonlijke gevoelens en ideeën van een bepaald moment wil uitdrukken – het landschap als spiegel van de ziel.

van de landkaart verdwenen namen

de berg peng

het is nog ver naar de berg peng –
de droom loopt over de grond, ontsnapt
onder langs de ramen van het wooncomplex

talloze emigranten stromen de berg peng op. late herfst
een gevangen zwartgroene vogel
ligt op een ijzeren plaat
boven een jonge boomstronk
– de twee poten van zijn kinderjaren
hebben ooit sporen op diens borst achtergelaten – en
een vlam die als een pony galoppeert

zwartgroene vogel, zijn veren sterven als eerste
daarna zijn ogen daarna zijn taal

vanaf de ijskoude voorde is de berg peng
niet ver
jachtige mensen bezetten elk
winternest. zo wordt er dus
gedroomd. gedroomd van een zwartgroene vogel
die klapwiekend uit het bos opvliegt, zich omdraait
en tegen de droom praat

de afgrond van yu
– volgens een legende is de afgrond van yu, ook wel de gevederde afgrond geheten, de plaats waar de zon ondergaat

naar de afgrond van yu om de gevangengenomen zon te bezichtigen
die nimmer gezagsgetrouwe vleugels zijn zijn
misdaad

zijn veren rollen een hoekje van het donker op, bloedend
scherpe speerpunten hebben vitale delen stevig vastgebonden
hij zegt dat ademhalen zelfs in zijn slaap
pijn doet

maar zelfs als hij zijn vleugels opgeeft, zelfs als
de lucht niet zou kunnen verdragen
dat een hoofd droomt
luistert mijn hals nog altijd: het blanke schilderij
dat zich door de nacht heeft gebaand
roept me

de yangpas
– blij de ochtend te zien na een slapeloze nacht

als eerste zit een grote vogel ik weet niet waarom aan de overkant
te roepen daarna scheert een gevleugeld ding op hoge snelheid
over de hoek van het huis dageraad dat witte paard stormt
indrukwekkend de kamer binnen en heft zijn lichtgevend
voorhoofd

ik loop langs een dorp en nog een
dorp, vermoeid
maar kan niet slapen
dagelijks komt er in mijn aantekeningen zo’n
raspaard opdagen. Maar
de beste hengst, de beste naar verluidt,
komt op in het westen bij de yangpas daar is er één
ten minste één die vleugels heeft en
mensentaal begrijpt

en lange, lange tijd deed ik nooit mijn mond open
om te praten, al moedigde je me steeds weer tot drinken aan
vurig en een paar keer hebben mensen met touwen
in mijn voeten gesneden

aria’s voor het eiland Guishan I

1
iemand
ligt op het grijs fluwelen zeeoppervlak
bedekt door een grijs fluwelen wolkendek
ik kijk naar haar gezicht
elegant en ontspannen
hoewel ik niets anders kan zien

ik lig in een pikzwarte tunnel
ga met de trein vooruit
ze kijkt naar mijn profiel
tenslotte kan ze mijn lichaam niet zien

maar we kijken hoe dan ook naar elkaar
hoewel we niet veel meer kunnen zien dan dit

langzaam wordt het donker
langzaam wordt het licht
lichtstralen komen en gaan, net zo
strijken ze over onze lichamen

in onze dromen
wisselen we vele lichaamshoudingen uit
en waarschijnlijk reiken onze handen naar elkaar

maar toch ligt het grijze fluweel nog altijd over je heen
toch ga ik nog altijd een pikzwarte tunnel in

(is hier bij mij de herfst kouder
of daar bij jou?)

2
zoals land zich tot eiland verhoudt
eiland tot rif
rif tot eenzaamheid

zoals rotsen zich tot zwak water verhouden
geheel tot deel

zo zie ik jou altijd
op het moment dat je plotseling je hoofd heft
aangevallen door het weer met mist en regen
totdat je onzichtbaar bent

maar je bent permanent daar
een gapende wond

– zoals eenzaamheid het rif verlaat
het rif het eiland verlaat
het eiland het land
het zwakke water de rotsen weerstaat
het deel het geheel verraadt

de uitgestrekte zee spoelt aan
en af
ben je permanent daar, verzonken
in zonderlinge overpeinzingen?

om op dit moment over eeuwigheid te praten
(… zoals een zee zich tot een zee verhoudt)
het is moeilijk praten
over de afstand daartussen

3
kluizenaar, verberg je je in de zee
of ben je buiten de collectieve samenleving gesloten?

vrij van integriteit
vrij van eenzaamheid
vrij van collectief verraad
je bent enkel het achteraanzicht van een glimzijde
een donkerzijdige omdraaiing

met je gezicht naar boven lig je ontspannen
alsof daar
het evenwicht tussen hemel en aarde is

wanneer de treinen collectief de angstkreten
en identificaties van de passagiers meebrengen (hun
lot is verbonden…)
hef je je hoofd noch verberg je je

jij bent enkel een klein landje
dat zelf, vanzelf ontstaat en vergaat

4
soms ben je voor mij
een kleur
naamwoord
parallel spoor

soms meet ik met mijn tranen
de afstand tussen ons
de dagen zijn wat langer de nachten wat korter
het is zomer de schemering is wat langer
het middaguur wat korter het is herfst

soms ben ik ook bang
(het grootste deel van de tijd)
dat dit rustige wateroppervlak
met ademhalen is gestopt
en dat jij enkel een wond bent
die openbaar wordt gemaakt

ik verwissel mijn lange jurk voor iets korts
denk aan veranderen en niet veranderen zulke
schijnbaar gelukkige schijnbaar
irrelevante problemen

maar het licht is gekomen, je schittert
als een kiem in de lente, danst dartel
vanuit een oude creatie, verrijst keer op keer
een geheel nieuwe boomschaduw die als een paraplu ontvouwt

ik loop naar voren, jij loopt ook naar voren
zoals vroeger, lente
zomerzonnewende, herfstequinox…
nogmaals
zie ik –
een gedeelte van mezelf
in stukken worden gesneden, weggegooid
de verre oceaan op geduwd

ik wek
een ander stuk oceaan
– daar is een raam
op een niet al te verre plaats in de verte

aria’s voor het eiland Guishan II

1
we zijn al gevallen
in de zwarte zee, geramd door het land
dat ons van ver heeft nagejaagd

maar die andere oever, op die oever
bruist een mensenstroom – een andere brand
is daar gaande

dan leg ik me maar neer
met geheven hoofd verbeeld ik me
in een stuk gouden grond te veranderen
laat de golven van het fin de siècle tegen
mijn twee voetpeddels slaan

2
ja, we zijn allemaal drijvende

hoe dichterbij de armen van het land komen
hoe verder we wegdrijven

van zee komt een stem
vergezeld van een licht

een dageraad komt van binnenuit omhoog
verlicht eerst de zee
en keert dan terug naar het aardoppervlak

nacht noch dag klopt zacht
de klopper van onze geheime kamer

duizenden organismen, slapend noch wakker,
beginnen te bewegen, tekenen onze
drijvende contouren af

steeds verder steeds dieper steeds scherper

3
het oude land verdwijnt langzaam achter mijn rug
vóór mij is een turquoise zee

op zweefsnelheid kruis ik
de getijden, dag en nacht
het oude stuk grond onder mijn voeten is al helemaal vernieuwd

ik wil dromen maar niet slapen
ik wil lopen maar zonder voeten
ik acteer, ik speel geen zonen en dochters
geen vadertje en moedertje, ik ben geen vriendelijke gelovige
geen glimlachende buurvrouw
nee, nee…

ik ben slechts een zwemmer
met een geheime koers
in het centrum van deze zee, ergens
geeft een piano een blauw geluid
opent een richting – die de richting
kruist waarin ik zwem

repetitie van Genesis, eerste bedrijf

1
is het weer tijd om te repeteren?
ik loop naar het andere eind van de steeg
kom iemand tegen. en weet
dat ik niet nog
een ander zal tegenkomen
zij moeten uit mijn lichaam geboren worden
naar een andere straat gaan
een ander steegje
een andere buurt
een andere zee, eiland

2
ik zal op het strand mensen ontmoeten
ze verzamelen en in boten veranderen
de boten netjes rangschikken en in eilanden veranderen
van de eilanden springplanken maken die in gehuchten veranderen
in de gehuchten liggen onder de grond dierbare spullen begraven
gedurende mijn hele leven graaf ik ze op
en word goede vrienden met het land

3
ik zal een vlieger bedenken waarop ik mijn lichaam
zal plaatsen bovendien zal ik een gezichtspunt bedenken
om van boven naar beneden te kijken, en nog een ladder
om naar believen uit mijn zak te halen en terug naar de aarde te keren
ik weet dat tranen een geschenk van de hemel zijn
ik begin ze op te slaan en dagelijks spaarzaam te gebruiken

een stem die mij ook kan behagen
zijn de woorden van god, als hij altijd
in de wieg blijft en niet opgroeit
luistert alles naar mijn instructies
als ik naar de rivier loop is er een brug
als ik naar de velden loop is er een ploeg en een hark
de mensen die ik heb gebaard bezetten de wereld
laten een traan, met een regenboog groeten we
elkaar

4
altijd als het licht wordt maar nog niet licht is, donker wordt
maar nog niet donker is, komen er vanuit een onbekende verte
ingestudeerde berichten
de poort van de hemel gaat daarmee open en dicht
het doek gaat daarmee op en valt
ik kom vanuit het andere eind van de steeg aanlopen
(op dat moment gaat god haastig
op de zegenwolk staan)

ik ga de hoek van de steeg om, zie
de persoon uit het begin
wachten op de plaats uit het begin
vrolijk komen we elkaar tegen
ik laat hem mijn lichaam in gaan
daarna zal ik het strand zien
de boot steekt de rivier over en keert terug naar zijn geboorteplaats
de wereld rondkijkend ben opnieuw alleen ik overgebleven
maar ik weet dat ik nog verder moet gaan
naar die buurt, naar dat steegje, die straat
die zee, dat eiland

5
uiteindelijk loop ik de trappen af
ga het voorste deel van het podium op
er zijn hoe langer hoe meer mensen (en god
staat in zijn gewone kleren in hun midden!)
maar dat is het tweede bedrijf